Elizabeth Roberts
Realm of the Black Mountain. a History of Montenegro
C. Hurst & Co. Ltd.
Londen 2007
521 blz.
ISBN 1-85065-771-8
€43,90
Erik Nijsten
In mei 2006 koos de Montenegrijnse bevolking tijdens een referendum met een krappe meerderheid voor haar onafhankelijkheid. De Unie met Servië werd daarmee ongedaan gemaakt. Over Montenegro is nu het boek Realm of the Black Mountain, a History of Montenegro van Elizabeth Roberts verschenen. Het is een van de weinige boeken over Montenegro door een niet-Montenegrijn en beschrijft op gedetailleerde wijze de geschiedenis van het land van de Zwarte Berg (Montenegro betekent Zwarte Berg).
Het boek begint met de tijd voor de komst van de Serviërs in de zesde eeuw. Toen werd het gebied bestuurd door lokale stammen. Door de komst van de Serviërs worden de stammen gedwongen zich te organiseren. In de twaalfde eeuw nam de Servische dynastie van de familie Nemanjić de rol van de lokale heersers in de regio over. In de eeuwen die volgden groeide dit rijk steeds verder uit.
De komst van de Ottomanen in de veertiende eeuw dwong veel Serviërs hun toevlucht te zoeken in het ontoegankelijke en bergachtige gebied van het hedendaagse Montenegro. Tegelijkertijd was een lokale Montenegrijnse familie, de Crnojevići, vanuit de vruchtbare laaggelegen gebieden de Montenegrijnse bergen ingetrokken. Daar stichtte zij de stad Cetinje, die later zou uitgroeien tot de koninklijke hoofdstad van Montenegro.
Hoewel de Ottomanen het hele gebied uiteindelijk wisten te veroveren, konden zij geen stempel op Montenegro drukken. Hiervoor was het gebied te onherbergzaam en tevens kwamen de lokale Montenegrijnen, met hulp van Venetianen, Serviërs en Albanezen, steeds in opstand. De Ottomanen wisten uiteindelijk wel belasting te heffen, maar het bestuur werd overgelaten aan lokale heersers.
In het begin van de zeventiende eeuw werden de verschillende stammen in het gebied verenigd in een overkoepelend bestuur. Er kan worden gesteld dat dit het begin is van de politieke entiteit van Montenegro. Tegelijkertijd werd in de zeventiende eeuw één lokale familie steeds machtiger: de familie Petrović. De eerste leider, bisschop Danilio, wist de functie van de familie als geestelijke leider uit te breiden tot een meer politieke rol. Tevens wist Danilio een nauwe band met Rusland te bewerkstelligen.
In 1807 probeerde Danilio's opvolger, Vladika Petar I, zelfs de Russische steun te verkrijgen om een Slavische staat op te richten met Montenegro als middelpunt en zichzelf als leider. Deze poging mislukte.
De bekendste Montenegrijnse heerser van die tijd was de opvolger van Vladika Petar I, Petar Petrovic II Njegoš (1813-1851). Hij wist de eenheid van de staat te versterken en het eerste belastingstelsel te introduceren. Bovendien had Njegoš een nauwe band met Ilija Garašanin. Deze Servische politicus was voorstander van de oprichting van een Slavische staat met Servië als middelpunt. Behalve als politiek leider was Njegoš bekend vanwege zijn gedichten en andere geschriften.
Tijdens het Congres van Berlijn in 1878 werd Montenegro internationaal erkend als onafhankelijke staat. Ondanks deze erkenning bleven de Montenegrijnse machthebbers streven naar gebiedsuitbreiding. Allereerst kwam dit doordat de verkregen toegang tot de zee niet voldoende was. Verder dwong de aanhoudende armoede in het gebied de bevolking tot gebiedsuitbreiding. Tijdens de Eerste Balkanoorlog in 1912 wist Montenegro zijn grondgebied uit te breiden.
Voor het eerst in de geschiedenis grensden Servië en Montenegro nu ook aan elkaar. Van nauwe samenwerking tussen de twee landen was echter geen sprake. Er was zelfs lichte rivaliteit tussen de Montenegrijnse leider Koning Nikola en de Servische koninklijke familie van de Karadjordjević.
In de loop van de Eerste Wereldoorlog werd Servië de belangrijkste machthebber van de regio. In tegenstelling tot de heroïsche terugtrekking van de Servische koning Petar naar Corfu, vluchtte Nikola al voordat Cetinje was veroverd. Dit zou hem niet in dank worden afgenomen.
Nadat Oostenrijk-Hongarije in 1918 in korte tijd de oorlog op de Balkan verloor, maakten de Servische troepen daar handig gebruik van door Montenegro binnen te trekken. De Petrović-dynastie werd afgezet, Cetinje verloor haar status als hoofdstad aan Podgorica en Montenegro werd toegevoegd aan het Koninkrijk van de Serviërs, Kroaten en Slovenen.
Een groep opstandelingen, de zogenoemde Groenen, accepteerde deze maatregelen niet en begon een gewapende opstand. De Groenen werden bestreden door de aanhangers van de aansluiting bij Servië, de zogenoemde Witten. Deze onderlinge strijd kan ook worden gezien als een tweedeling van de bevolking in enerzijds degenen die de Montenegrijnen als een apart volk zien en anderzijds de inwoners die van menig zijn dat Montenegrijnen eigenlijk gewoon Serviërs zijn.
Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen uiteindelijk iedereen tegen iedereen vocht, bleef deze onderlinge Montenegrijnse strijd en tweedeling bestaan. De Witten schaarden zich voornamelijk achter de Servische Četniks, terwijl de meeste Groenen zich achter de partizanen van Tito schaarden omdat de communisten de Montenegrijnen als een apart volk zagen.
Tijdens het bewind van Tito profiteerde Montenegro van de nieuwe politieke en economische situatie. Veel Montenegrijnen waren lid van de communistische partij en maakten deel uit van het Joegoslavische Volksleger. Montenegro wist ook economisch te profiteren omdat het land als een van de armere gebieden in Joegoslavië financieel werd ondersteund door de rijkere republieken Slovenië en Kroatië.
Toen Joegoslavië in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw uit elkaar begon te vallen, schaarde Montenegro zich de eerste jaren achter het Servië van Milošević. Het absolute dieptepunt hierin was de beschieting van de Kroatische kustplaats Dubrovnik door Montenegrijnse soldaten.
In 1997 kwam Milo Djukanović aan de macht. Onder hem voer Montenegro steeds meer zijn eigen koers. In het begin werd deze onafhankelijke Montenegrijnse koers door de internationale gemeenschap verwelkomd. Na de val van Milošević werd het enthousiasme echter steeds minder. De verwachting van de nieuwe Servische machthebbers was groot en het ontstaan van nóg een kleine Balkanstaat kreeg weinig internationale steun.
De koers naar een onafhankelijk Montenegro was echter ingezet. De oprichting van de Unie van Servië en Montenegro in 2003 als gevolg van het Verdrag van Belgrado was dan ook slechts een uitstel van de onafhankelijkheid. Drie jaar later werd Montenegro alsnog een onafhankelijke staat.
Een rode draad die door het hele boek loopt is de vraag of Montenegrijnen nu een apart volk of gewoon Serviërs zijn. In het kleine Montenegro is deze tweedeling ook geografisch aanwezig. Degenen die zichzelf eerder als Serviërs betitelen wonen in het noorden en oosten, dat wil zeggen in de gebieden die pas later bij Montenegro zijn gevoegd. Degenen die zich Montenegrijn noemen zijn vooral rondom de oude hoofdstad Cetinje te vinden. Een antwoord op de vraag wie de Montenegrijnen nu zijn, geeft dit boek niet. Dat de Montenegrijnse geschiedenis sterk verweven is met de Servische historie, daarover bestaat geen misverstand.
Het enige minpuntje van het boek is de korte beschrijving van de laatste twee decennia. Voor de rest is Realm of the Black Mountain, a history of Montenegro een uitstekend boek voor wie op zoek is naar een gedetailleerde beschrijving van de geschiedenis van de Zwarte Berg.