Nienke de Deugd, Sipke de Hoop en Stefan van der Poel (red.)
Perspectieven op Midden- en Oost-Europa. Een gedeelde ruimte waar het verleden maar geen geschiedenis wordt.
Uitgeverij Van Gorcum
Assen 2011
306 blz.
ISBN 978 90 232 4755 5
€44,95

Oost-Europa uit Gronings perspectief

Jan Limbeek

Tussen de Oostzee en Istanboel en tussen de Elbe en de Oeral ligt een gebied dat tijdens het communisme simpelweg Oost-Europa of het Oostblok (exclusief Joegoslavië en Albanië) werd genoemd. Er bestond een algemeen geaccepteerde scheidslijn tussen het vijandige en onderontwikkelde Oostblok en het democratische en welvarende West-Europa. Over Midden-Europa - de regio ten oosten van West-Europa en ten westen van de voormalige Sovjet-Unie - werd niet expliciet gesproken, omdat dit gebied onder het Oostblok viel. Na de val van de muur in november 1989 en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie eind 1991 veranderde dit radicaal.

Vóór de Eerste Wereldoorlog werd de regio beheerst door drie rijken: het Russische rijk, het Ottomaanse rijk en het Habsburgse rijk (de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie). Het Habsburgse rijk omvatte het grootste deel van Midden-Europa. Polen was verdeeld tussen met name Rusland en Duitsland (Pruisen). Aangezien die rijken, samen met Duitsland, tot de verliezers van de Eerste Wereldoorlog behoorden en de laatste twee zelfs van de aardbodem verdwenen, kregen de landen in Midden-Europa eindelijk de kans onafhankelijk te worden. Alle landen, op Tsjechoslowakije na, ontpopten zich eveneens tot dictaturen. Sinds de Tweede Wereldoorlog was het weer afgelopen met de onafhankelijkheid. Maar onderdrukking en gebrek aan democratie was altijd een constante.

Na 1989 kregen veel volken zelfstandigheid - in geheel Oost-Europa steeg het aantal landen van 8 naar 24 (26 als we Zuid-Ossetië en Abchazië ook meerekenen). Het grootste deel daarvan committeerde zich aan democratie en markteconomie en wilde het liefst zo snel mogelijk lid worden van de EU. In Midden-Europa werden in 2004 en 2007 tien landen lid. De resterende landen, op een enkeling na, zullen binnen afzienbare tijd volgen.

Zeven wetenschappers van de Universiteit van Groningen hebben een geslaagde poging gedaan de geschiedenis van de regio samen te vatten in een handboek, Perspectieven op Midden-en Oost-Europa. De ondertitel van het boek - Een gedeelde ruimte waar het verleden maar geen geschiedenis wordt - is fraai geformuleerd, maar lijkt mij enigszins overdreven. Natuurlijk hebben de afgelopen decennia hun sporen nagelaten en zijn de inwoners van de regio conservatiever, nationalistischer en meer pro-Amerikaans dan West-Europeanen. En de tegenstellingen die verdoezeld werden onder het communisme bleken nog springlevend te zijn.

Maar Rusland is overeind gebleven, de overgang van communisme naar kapitalisme in Midden-Europa en de opname in de EU gingen betrekkelijk soepel. Joegoslavië is natuurlijk een rampgebied geworden. Er hadden veel meer conflicten kunnen optreden. Dit is niet gebeurd, juist door het lonkend lidmaatschap van de EU, hetgeen Nienke de Deugd overtuigend uitlegt in hoofdstuk tien. Landen moesten voor alles stabiele democratieën zijn en de rechtsstaat, de mensenrechten en respect voor de rechten van minderheden garanderen, alvorens in aanmerking te komen voor lidmaatschap van de EU. Al moet daarbij aangetekend worden dat de rechten van de grote Russische minderheid in Estland al lange tijd geschonden worden, terwijl Estland al sinds 2004 lid is van de EU.

De Deugd is erg positief over deze conditionaliteit: kandidaat-lidstaten moeten aan voorwaarden voldoen om lid te mogen worden van de EU. Dit werkt uitstekend, waardoor de EU tegenwoordig nog strenger is voor kandidaat-leden. Strengheid werpt vruchten af. Dit is een positieve verklaring. Een negatieve is ook mogelijk want iedereen beseft tegenwoordig dat landen die eenmaal lid zijn geworden van de EU daarna gemakkelijk de boel kunnen laten versloffen.

De poging om continuïteit tussen verleden en heden te zien is soms wat gekunsteld. In het hoofdstuk over de Sovjet-Unie en de Russische Federatie schrijft Hans van Koningsbrugge bijvoorbeeld dat '... het jaar 1917 niet zo'n radicale breuk [betekende] met het verleden als tijdgenoten wellicht dachten' (blz.172). Dit omdat er zowel voor als na 1917 'een onoverbrugbare kloof bestond tussen "regeerders" en "geregeerden"'. Ik denk dat alle tijdgenoten en bijna alle hedendaagse historici dit best zagen, maar desondanks de radicaliteit van de breuk van de Russische revolutie niet in twijfel trokken.

Dit hoofdstuk lijkt haastwerk te zijn, gezien het nogal grote aantal slordigheden en onafgemaakte redeneringen. Zo vraagt van Koningsbrugge zich af waar Brezjnevs omvangrijke militaire uitgaven van betaald werden, zonder antwoord te geven. Er is goed antwoord te geven op de vraag waar de Sovjet-Unie deze uitgaven van kon betalen, namelijk uit de economische groei en uit de toevloed van petrodollars.

In het voorwoord van Perspectieven op Midden- en Oost-Europa noemt de Groningse hoogleraar Doeko Bosscher het ontbreken van een recent Nederlandstalig boek over Midden- en Oost-Europa 'een groot gemis'. Dit valt volgens mij wel mee, want er zijn genoeg uitstekende Engelstalige boeken over de regio. Dat een boek door Nederlandse auteurs in de Nederlandse taal is gesteld, is op zichzelf geen aanbeveling. Uiteraard is schrijven in het Nederlands evenmin een diskwalificatie, mits de leesbaarheid en inhoud in orde zijn: in het boek zitten pittige hoofdstukken, maar bijna alle bijdragen zijn leesbaar, interessant en toegankelijk.