Balkanstaten worstelen met verleden

László Marácz

De Balkan worstelt, ondanks alle westerse bemoeienis en Europese stabiliteitspacten, met zijn verleden. Het verleden heeft de politiek en de dagelijkse realiteit in de landen van deze regio in zijn greep. Een illustratie van deze stelling aan de hand van enkele politieke ontwikkelingen in drie landen op de Balkan: Roemenië, dat in 2007 toetrad tot de Unie, kandidaat-lid Macedonië en Servië, dat recentelijk een pro-Europese regering kreeg die alles op alles wil zetten om het veelgeplaagde land te kandideren voor het EU-lidmaatschap.

Roemenië
Roemenië kwam er op 23 juli, toen de Europese Commissie een rapport publiceerde over corruptie in de jongste lidstaten van de Unie, beter vanaf dan buurland Bulgarije. Roemenië had dit keer het geluk dat het bij een reprimande bleef. De Europese Commissie moedigde de Roemenen vooral aan de strijd tegen corrupte politici als de voormalige socialistische premier Adrian Nastase te intensiveren.

De Roemenen kwamen zelf met een verrassende zet om de traditie van corruptie in de politiek te doorbreken. Op initiatief van de Roemeense president Traian Basescu is een nieuw kiesstelsel geïntroduceerd, dat bij de parlementsverkiezingen van september 2008 al van kracht werd. Roemenië kreeg een districtenstelsel dat gecombineerd wordt met een landelijke kieslijst.

Het is een buitengewoon ingewikkeld systeem dat voor de gewone Roemeen niet te begrijpen is. Het land is opgedeeld in 42 kiesdistricten: in de 41 provincies en één voor de hoofdstad Boekarest. Binnen deze kiesdistricten worden dan weer 330 individuele kiesdistricten voor het parlement en 135 voor de senaat ingedeeld. De winnaar in een individueel district gaat direct door naar het parlement als hij minstens 50 procent van de stemmen plus één stem in zijn individuele kiesdistrict haalt.

De stemmen binnen een individueel kiesdistrict worden ook over de partijen geteld en die stemmen tellen weer voor de landelijke kieslijst. Op deze manier worden er nog extra zetels verdeeld over de politieke partijen.

Er zijn 'veiligheidskleppen' ingebouwd om, zoals Basescu nogal bot heeft gezegd, 'lokale, corrupte maffioso' buiten de politiek te houden. Alle moeite is namelijk voor niets als de partij van de winnaar in een kiesdistrict de landelijke kiesdrempel van 5 procent niet haalt.

Veel Roemenen vrezen echter dat achter de 'strijd' van Basescu tegen locale, corrupte politici andere motieven schuilgaan. Het gaat er volgens hen gewoon om het establishment en de zittende partijen stevig in het zadel te houden.

Macedonië
Macedonië wil graag lid worden van de EU en de NAVO. Het ziet er echter vooralsnog niet naar uit dat het land veel verder zal komen dan het kandidaat-lidmaatschap van de EU dat het nu al heeft. Het land zit namelijk op twee fronten, een Grieks en een Albanees front, gevangen in het verleden.

Griekenland is nog steeds niet bereid om Macedonië onder zijn eigen naam 'Republiek Macedonië' te erkennen. De discussie over de naam van Macedonië duurt inmiddels zeventien jaar. Griekenland heeft gedaan gekregen dat Macedonië slechts onder de naam FYROM (Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië) lid mag zijn van de VN. Nu wil Griekenland dat Macedonië de naam die de Macedoniërs zelf gebruiken, wijzigt.

De huidige naam 'Republiek Macedonië' impliceert volgens de Grieken een territoriale claim op de Noord-Griekse provincie met dezelfde naam. Vanwege de weigering van Macedonië om zijn naam te veranderen, blokkeerden de Grieken het NAVO-lidmaatschap van Macedonië tijdens de top van de Atlantische organisatie in april van dit jaar in Boekarest.

De Grieken en VN-bemiddelaars dachten na over hoe Macedonië wel kon gaan heten. Er werden vijf voorstellen gedaan: Republiek van Opper-Macedonië, Onafhankelijke Republiek Macedonië, Nieuwe Republiek Macedonië, Democratische Republiek Macedonië en Constitutionele Republiek Macedonië. De regering in Skopje vindt dit allemaal maar niks en wil het land gewoon Republiek Macedonië noemen. Ook onder bemiddeling van de VN kwamen beide landen er niet uit.

De afwijzing van Macedonië door de NAVO vanwege het Griekse veto leidde tot politieke verwikkelingen in Skopje zelf. Premier Nikola Gruevski begreep dat zijn regering gevallen was toen hij in het voorjaar zijn hervormingen in het Macedoonse parlement niet kon doorzetten en steeds meer conflicten kreeg met zijn coalitie-partner, de Democratische Partij voor Albanezen (DPA), een van de partijen van de Albanese minderheid.

De Albanese minderheid schroefde na het succes van de onafhankelijkheid van hun Albanese volksgenoten in Kosovo de eisen voor culturele en politieke rechten flink omhoog. Gruevski zette vervolgens in op vervroegde verkiezingen om zijn conservatieve VMRO-DPME een grotere meerderheid in het parlement te bezorgen. Daarbij rekende hij op de anti-Griekse sentimenten die na de Griekse blokkade van het NAVO-lidmaatschap de overhand hadden gekregen in Macedonië.

Hoewel de conservatieven de verkiezingen van 1 juni met 47 procent van de stemmen tegen 23 procent voor de socialistische oppositie duidelijk wonnen, trokken OVSE-waarnemers de zuiverheid van de verkiezingen in twijfel vanwege stembusfraude, kiezersintimidatie en geweld. Er was een dode gevallen. Ook Gruevski moest na de verkiezingen toegeven dat het verkiezingsgeweld in vooral de Albanese gebieden van zijn land uit de hand gelopen was.

Verantwoordelijk voor het geweld waren de twee rivaliserende partijen van de Albanese minderheid, de DPA en de Democratische Unie voor Integratie (DUI), die voortgekomen is uit het Albanese Bevrijdingsleger (UCK). Na de tweede ronde op 15 juni formeerde Gruevski met de DUI - in plaats van de DPA - een regering in de hoop dat het NAVO- en EU-lidmaatschap alsnog binnen handbereik zouden komen.

Servië
Nadat de regering van premier Vojislav Kostunica was afgetreden na de Kosovaarse onafhankelijkheidsverklaring van 17 februari, kwam er ook in Servië een pro-Europese regering aan de macht, die toetreding tot de EU als topprioriteit heeft.

Hoewel bij de parlementsverkiezingen op 11 mei de Coalitie voor een Europees Servië onder leiding van de zittende president Boris Tadic de grootste partij werd, haalde deze coalitie 116 van de vereiste 126 zetels voor een meerderheid in het Servische parlement. Niet genoeg dus om alleen een regering te vormen. De pro-Europese coalitie was aangewezen op een coalitiepartner.

Onder druk van de internationale gemeenschap werd afgezien van de Servische Democratische Partij (DSS) van ex-premier Kostunica. Die werd als te nationalistisch beschouwd en teveel verbonden met strijd tegen de Kosovaarse onafhankelijkheid. Bleef over de Servische Socialistische Partij (SPS) van wijlen Slobodan Milosevic, die met twintig zetels de Coalitie voor een Europees Servië aan een meerderheid in het parlement kon helpen.

De SPS is bezig om haar socialistische verleden van zich af te schudden. Of dat zal lukken is nog maar de vraag. De partij is een vergaarbak van de oude Milosevic-oligarchie. De huidige SPS-leider, Ivica Dacic, die in de nieuwe regering van premier Mirko Cvetkovic minister van Binnenlandse Zaken is, beschouwt Milosevic nog altijd als een nationale held. En hoewel ook premier Cvetkovic toetreding tot de Europese Unie topprioriteit heeft gegeven in zijn regeringsprogramma, heeft hij het omstreden Ministerie voor Kosovo in tact gelaten en wil hij het beleid om via onderhandeling weer greep op Kosovo te krijgen continueren.

Maar het grootste probleem voor de Europees-gezinde Serviërs is dat Servië ook na deze verkiezingen nog steeds een gespleten land is, waar de Servische Radicale Partij (SRS) met 77 zetels in het parlement een grote, polariserende oppositie vormt. Deze partij is fel nationalistisch en heeft haar kaarten op het Rusland van Poetin gezet.

Omhoog
Terug naar archief