Zadkine's Hart vijftig jaar in Rotterdam
Pauline Michgelsen
'Stad zonder Hart' wordt het genoemd, en 'Jan Gat', 'Jan met de Handjes' of
'Jan met de Jatjes', maar officieel heet het De Verwoeste Stad. Het beroemde
beeld van de van oorsprong Russische beeldhouwer Ossip Zadkine staat op 15 mei
aanstaande 50 jaar in Rotterdam.
Osip Jocelyn Zadkin werd in 1890 in Vitebsk geboren, maar verhuisde al spoedig naar Smolensk waar hij zijn jeugd doorbracht. De Zadkins waren joods, maar niet praktiserend. Osip werd zich pas werkelijk van zijn joods-zijn bewust aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. Zijn moeder was van Schotste komaf, vandaar het on-Russische Jocelyn als tweede naam.
Op zijn vijftiende werd Osip door zijn ouders naar Schotland gestuurd om daar de Engelse taal en betere manieren te leren. Al spoedig reisde hij door naar de kunstacademie van Londen om zich te wijden aan zijn grootste passie: de beeldhouwkunst.
Hij vond echter ook daar niet wat hij zocht en verruilde de Engelse hoofdstad in 1909 voor Parijs, na nog eenmaal zijn familie in Smolensk bezocht te hebben. Daarna zou hij hen noch zijn vaderland ooit nog terugzien.
In 1915 meldde Osip Zadkin - inmiddels verfranst tot Ossip Zadkine - zich vrijwillig bij het Franse leger en bleef tot 1917 - toen hij het slachtoffer werd van een gasaanval - aan het front. Met uitzondering van de periode 1941-1945, toen Zadkine in New York moest verblijven, woonde hij in Frankrijk.
Samen met zijn echtgenote, de Frans-Algerijnse schilderes Valentine Prax, werkte hij afwisselend in een atelier aan de Parijse Rue d'Assas 100bis (nu het Musée Zadkine) en in een grote oude schuur in het dorpje Les Arques in het Zuidfranse departement Lot - inmiddels ook een museum.
In 1920 had Zadkine zijn eerste persoonlijke tentoonstelling en in 1921 verscheen al de eerste monografie. Na 1945 volgden exposities elkaar in hoog tempo op. Zadkine exposeerde in bijna alle belangrijke Europese steden, in de Verenigde Staten, Canada, Japan en Israël. Monumenten van zijn hand verrezen in diverse steden.
Daarnaast doceerde hij aan de Parijse Académie de la Grande Chaumière en werkte hij aan zijn memoires. Zadkine stierf in 1967 in Neuilly-sur-Seine, nabij Parijs, en ligt begraven op de begraafplaats van Montparnasse.
Met twee aan hem gewijde musea in Frankrijk, werken in belangrijke collecties en monumenten wereldwijd, is Zadkine een gevierd kunstenaar. Van al zijn werken wordt zijn Verwoeste Stad het meest geroemd, en beslist niet alleen in Nederland, maar wereldwijd. Ook de kunstenaar zelf zag het als zijn belangrijkste schepping: 'Door de opdracht uit Rotterdam', aldus Zadkine, 'werd ik in staat gesteld het beste te geven, dat in mij is.'
Zadkine zag Rotterdam voor het eerst als jongen van 15, toen de boot waarmee hij vanuit Riga naar Schotland reisde hier aanlegde. In 1927 bezocht hij de stad opnieuw. Toen hij Rotterdam in 1946 weer terug zag, was hij diep geschokt.
Hij reed de stad per trein binnen. Na de Maasbruggen reed deze over een spoorviaduct. Vroeger lag daar het levendige hart van de stad; nu was het een bijna kale vlakte.'Ik zag een stad zonder hart,' schijft Zadkine. 'Ik zag een krater in het lichaam van een stad (...) Van het station af strekte zich een onmetelijke woestenij uit, zover mijn blik reikte. (...) Het was alsof ik het begin van een film zag, een verbijsterende film over de ochtend na de ramp die mij mijn eigen nood van die zes jaren deed vergeten.'
Terug in Parijs maakte Zadkine een eerste kleimodel van ruim een meter voor wat hij Een Monument voor een Verwoeste Stad noemde: een hoekige menselijk figuur, zonder hart, de armen omhoog geheven in een gebaar van wanhoop, verdriet, angst en woede tegelijk. Het model werd datzelfde jaar tentoongesteld in Berlijn en München. Een gipsen exemplaar werd in 1948 in het Amsterdamse Stedelijk Museum en het Gemeentelijk Museum in Den Haag getoond. Eind 1949 was het te zien in het toenmalige Rotterdamse Museum Boymans.
Het monument kreeg veel aandacht en vooral lovende kritieken. In Rotterdam, waar gezocht werd naar een gedenkteken voor de vreselijke bombardementen van mei 1940, zagen velen in dit beeld van Zadkine het ideale monument.
Maar niet iedereen was enthousiast. Zo schreef de heer Tillema, toenmalig directeur Gemeentewerken, dat het beeld 'te macaber was om nog mooi te zijn: een in hysterische razernij verminkt menselijk lichaam. (...) Moet mijn stad verlamd worden door deze 6 meter hoge bezetene?'
Behalve esthetische redenen speelden ook financiële overwegingen een rol: Rotterdam was eerst en vooral bezig met de wederopbouw en een monument had niet de eerste prioriteit. De kosten voor een zes meter hoog, uit brons gegoten beeld zouden hoog worden. En deze loodzware delen (in totaal tweeëntwinitg) zouden vervolgens vanuit Frankrijk naar Rotterdam vervoerd moeten worden. Uiteindelijk bood de Bijenkorf aan het beeld te betalen en aan de stad te schenken, op voorwaarde dat de gemeenteraad van Rotterdam zich met algemene stemmen achter het plan zou scharen. Dit gebeurde. Alleen de sokkel kwam voor rekening van de stad.
Op 15 mei 1953 werd het beeld in aanwezigheid van Zadkine en zijn vrouw onthuld. Volgens zijn echtgenote was de ontvangst in Nederland onvergetelijk en was het beeld zo geslaagd 'dat het de oorzaak werd van zijn roem bij het grote publiek. Drommen Rotterdammers, Nederlanders en toeristen (...) leerden het standbeeld en de naam van Zadkine kennen.'
Zadkine wilde dat het beeld aan het noordelijk hoofd van de Leuvehaven
geplaatst zou worden en aldaar - natuurlijk - zou blijven staan. Dat is niet
helemaal gelukt: in 1975 werd het vanwege metrowerkzaamheden ongeveer 60 meter
in westelijke richting verplaatst en in 1982 belandde het in verband met de
bouw van het Maritiem Museum op zijn huidige plek aan Plein 1940. Dat plein
wordt thans heringericht, waarbij De Verwoeste Stad hopelijk weer meer op zal
vallen en de aandacht zal krijgen die het verdient.
De citaten in dit artikel komen uit Valentine Prax en Ossip Zadkine. Een
kunstenaarshuwelijk van Hans Knap, Rotterdam 2001