In 1996 leek de Russische cinema ten dode opgeschreven. 'Is het gedaan? Of kunnen we nog wat hoop koesteren?' luidde de kop in blokletters in het gezaghebbende Russische filmtijdschrift Iskoesstvo Kino. Nu, veertien jaar later, zijn het de Russische blockbusters die in de kaartverkoop de Amerikaanse kassuccessen overtreffen. Dit is geen toeval: de hedendaagse glorie van de Russische cinema is het resultaat van Poetins uitgekiende filmbeleid. De oud-president en huidige premier wist de zieltogende Russische cinema om te toveren tot een krachtig machtspolitiek instrument.
De beleidsperiode van Boris Jeltsin werd gekenmerkt door crisis. Het gemiddeld aantal bioscoopbezoeken per Rus daalde van acht in 1991 naar amper één in 1996. Het aantal geproduceerde films daalde van 168 in 1992 naar 38 in 1996. Jeltsin moest ingrijpen en dat deed hij. Cinema kreeg in augustus 1996 een wettelijk kader met de Wet voor Steun aan Cinema van de Russische Federatie, zonder dat er voor gezorgd werd dat deze in overeenstemming was met de belastingswetgeving. De wet oogde mooi op papier, met onder meer prioriteit aan kinder- en jeugdfilms, maar had weinig effect. De Russische cinema raakte maar niet uit het dal.
Het waren uiteindelijk de regisseurs zelf die een aanzet gaven voor de herleving van de Russische cinema. Nationalistische films, zoals Brat (Broer, 1997) en Sibirski Tsirjoelnik (De Barbier van Siberië, 1998), bleken uiterst succesvol te zijn bij het Russische publiek.
Met de komst van Vladimir Poetin als president werd de productie van dergelijke nationalistische films niet meer uitzondering, maar regel. Tijdens de openingsspeech op het vijfde congres van de Filmmakersbond op 16 oktober 2000 verkondigde Poetin dat 'cinema als de grootste van alle kunsten een speciale betekenis heeft voor het behoud van de beste tradities van de vaderlandse cultuur en de bevestiging van de Russische wortels', een verwijzing naar de bekende uitspraak van Lenin dat film de belangrijkste van alle kunstvormen is.
Hij schafte prompt het oude Staatscomité voor Cinema, Goskino, af. Deze erfenis uit de sovjettijd stond los van de ministeries en, belangrijk, kon beschikken over een eigen budget. De president wilde echter een grotere controle en bracht cinema onder bij het nieuw opgerichte Federale Agentschap voor Cinema en Cultuur van het Ministerie van Cultuur. Met deze drastische ingreep maakte cinema (opnieuw) deel uit van de vijfjarenplannen die het ministerie afkondigde. Een Russische journaliste beschreef het plan als 'een 1 aprilgrap geschreven in sovjetstijl'.
Het 'Vijfjarenplan voor de cinema 2001-2005' bepaalde dat Russische films voortaan 'sociaal georiënteerd' moesten zijn om in aanmerking te komen voor subsidie. Deze terminologie deed sterk denken aan de socialistisch-realistische doctrine die de sovjetkunst vanaf 1934 vorm gaf en aan banden legde.
De sovjettijd kreeg ook op een ander vlak een vervolg: het vijfjarenplan vermeldde dat het oude systeem van films-op-bestelling, in het Russisch goszakaz (staatsbestelling), werd heringevoerd. Het belang van dit systeem, dat langs de neus weg vermeld staat in het plan, werd door de toenmalige minister van Cultuur, Michail Sjvydkoj, onderstreept. Daarnaast voorzag het plan onder meer in een economische herleving van de Russische cinema door vernieuwing van bioscopen en investeringen in nieuwe technologieën.
De gevolgen van Poetins filmbeleid waren verreikend. Op de televisie werden nieuwe series gelanceerd die gebaseerd waren op de grote Russische literatuur, zoals De idioot van Dostojevski en Meester en Margarita van Boelgakov. Dit was een methode om klassiekers bij de bevolking te krijgen, maar ook om het lezen van de originele romans te stimuleren. Sjvydkoj wond er in ieder geval geen doekjes om en verklaarde in het openbaar dat hij verheugd was dat de roman De idioot in een mum van tijd uitverkocht was na de lancering van de televisieserie.
Tegelijkertijd werden talrijke films over de Tweede Wereldoorlog uitgebracht, het merendeel in 2005, toen het zestigjarig jubileum van het einde van de oorlog gevierd werd. De films waren bedoeld om de herinnering aan de oorlog levend te houden en te onderstrepen dat Rusland de oorlog gewonnen had.
Terwijl de door de staat gesubsidieerde boekverfilmingen en oorlogsfilms een groot succes kenden, deed ook de filmindustrie zelf een duit in het zakje door met de hulp van staatszenders grootse blockbusters met internationale allure te produceren. De science fictionfilm Notsjnoj Dozor (Nachtwacht, 2004) veroverde de hele wereld en brak in eigen land alle records door in achttien dagen 13 miljoen dollar op te brengen. Er werden voor deze film meer kaartjes verkocht dan voor Spider Man 2 (2004) of The Lord of the Rings: The Return of the King (2003).
In de marge van deze succesrijke films kwamen ook een aantal door de staat gesteunde films op de markt die bedoeld waren om de interpretatie van de actualiteit door de Russische burgers te sturen. Litsjni Nomer (Countdown, 2005) bijvoorbeeld gaat over een FSB'er en zijn strijd tegen het internationale terrorisme, waarbij onder meer de artiesten en toeschouwers van een circus gegijzeld worden. Het verband met de gijzeling in het Moskouse Doebrovka-theater door Tsjetsjeense terroristen in 2002 is hier overduidelijk. Het brein achter de terreur is bovendien een mediamagnaat die naar Londen vlucht, een weinig verhulde sneer aan het adres van Boris Berezovski, een tegenstander van Poetin. Een geweldloos voorbeeld is de speelfilm Igra (Spel, 2008), waarin voorspeld wordt dat Rusland de wereldbeker voetbal in 2010 zal winnen.
Het ideologisch getinte filmbeleid werd met de komst van de nieuwe president Dmitri Medvedev geïntensifieerd. Waar de filmmakers onder Poetin nog de vrijheid hadden om aan het 'sociale' basiscriterium verschillende invullingen te geven, werd cinema nog meer een ideologisch instrument.
Tijdens de laatste maanden van Poetins regeerperiode en de eerste maanden onder Medvedev lag het hele staatsapparaat voor cinema stil en werden er geen subsidies meer uitgedeeld. In september 2008 werd er een drastische herstructurering doorgevoerd: het Federale Agentschap voor Cultuur en Cinema werd afgeschaft en voorlopig niet vervangen door een andere instantie.
Vervolgens plaatste Poetin zich begin 2009 aan het hoofd van de Russische cinema in de hoedanigheid van voorzitter van de nieuwe Staatsraad voor de Ontwikkeling van de Vaderlandse Cinema. De raad heeft de supervisie over het hele politieke en economische filmbedrijf. In academische kringen wordt inmiddels al gesproken over 'Poetin-cinema'. De vraag is nu hoe de Russische filmindustrie deze versterkte greep zal verteren.
Jasmijn Van Gorp promoveerde aan de Universiteit Antwerpen met een proefschrift over Russisch filmbeleid en is thans verbonden aan de Universiteit Utrecht als postdoctoraal onderzoeker.