Bulgaarse parlementsverkiezingen verdiepen crisis

René Does

Tijdens de vervroegde Bulgaarse parlementsverkiezingen van 12 mei 2013 werd de partij die de vervroegde verkiezingen veroorzaakte weer de grootste, maar niet groot genoeg om weer makkelijk een regeringscoalitie te kunnen vormen. Het betreft de centrumrechtse Burgers voor een Europese Ontwikkeling van Bulgarije (GERB) van ex-premier Bojko Borisov. Het resultaat is dat de vervroegde parlementsverkiezingen geen nieuwe duidelijkheid hebben verschaft, maar de problemen in Bulgarije alleen maar hebben verdiept.

Het begon allemaal in januari. Toen de Bulgaren hun energierekeningen voor december binnen kregen, signaleerden ze dikwijls een enorme verhoging. Hoewel de elektriciteitstarieven officieel met 14 procent waren gestegen, ging het volgens veel burgers om een verdubbeling. Sommige rekeningen bedroegen 175 lev (89 euro). Dit bij een officieel minimumloon van 260 lev (130 euro) en een gemiddeld pensioen van 138 euro. (Overigens waren de Bulgaarse energietarieven hiermee nog altijd de een na laagste van Europa).

De hogere rekeningen kwamen bovenop de algemene onvrede in het land over de hoge werkloosheid (er worden cijfers tussen de 12 en 20 procent van de beroepsbevolking genoemd), de lage salarissen (met een gemiddeld maandsalaris van 400 euro is Bulgarije de armste lidstaat van de Europese Unie) en de vermeende banden van de politieke elite met allerlei schimmige economische structuren.

Uit woede gingen de Bulgaren massaal de straat op. Het begon in Varna, maar al snel waren minstens twintig Bulgaarse steden in de greep van massale protesten, waaronder de hoofdstad Sofia. Op 17 februari trokken honderdduizenden demonstranten door de hoofdstad en wiepen eieren en tomaten naar de drie buitenlandse bedrijven die de elektriciteitsvoorziening in Bulgarije in handen hebben: de Tsjechische bedrijven CEZ en Energo-Pro en het Oostenrijkse EVN. Hierbij werden de machthebbers door de demonstranten uitgemaakt voor ´Maffia!´

Zelfverbrandingen
Tijdens de weken van protest deden er zich zelfs zeven gevallen van zelfverbranding voor, waarbij vijf van de mensen die zichzelf in brand staken aan hun verwondingen overleden. De meest schokkende was die van de in Bulgarije bekende 36jarige alpinist en fotograaf Plamen Goranov, die zichzelf op 20 februari in brand stak voor het gemeentehuis van Varna. Heel het land leefde met hem mee, maar hij overleed op 3 maart en werd hierdoor het symbool van de ´Bulgaarse Lente´ en ´elektrische revolutie´.

foto van premier Borisov

Bojko Borisov. Foto: wikimedia

Als antwoord op de massale protesten bood premier Bojko Borisov van GERB op 20 februari het ontslag van zijn regering aan nadat nieuwe protesten op 19 februari in Sofia waren uitgelopen op gevechten tussen demonstranten en de oproerpolitie en er hierbij twintig gewonden waren gevallen. Borisov verklaarde bij het indienen van het ontslag van zijn regering:

´Iedere druppel bloed is een vlek op onze reputatie. Ik kan niet kijken naar een parlement dat is omgeven door bewaking. Macht is voor mij geen doel. Deze heeft geen nut als we ons moeten beschermen tegen de bevolking. De staat heeft een nieuw vertrouwenskrediet nodig: alleen de mensen geven de richting voor de regering aan.´

Door het aftreden van de regering-Borisov werden de parlementsverkiezingen vervroegd van juli naar mei. Op 12 maart werd voor de overgangsperiode een zakenkabinet benoemd. Premier werd de diplomaat Marin Rajkov, tot dan toe ambassadeur in Frankrijk.

Vervolgens vroeg men zich af wie er achter de massale protesten konden zitten. Genoemd werden de studenten van Bulgarije, met name die van de Universiteit van Sofia. Evenals bij de eerdere protsten in de Arabische wereld en in Rusland speelden sociale netwerken een belangrijke organiserende en mobiliserende rol. Op 19 februari in Sofia waren er ook veel gemaskerde voetbalhooligans van de partij.

Verder werd wraak van Rusland genoemd. Dit land zou boos zijn over het besluit van de regering-Borisov om de bouw van een nieuwe kerncentrale in Belene af te blazen vanwege de hoge bouwkosten en protesten van de Bulgaarse milieubeweging, die onder meer wees op het gevaar van aardbevingen op de plaats van de geplande bouw. De geplande bouwer van de kerncentrale in Belene was het Russische staatsbedrijf Atomstrojeksport. Russische oligarchen zouden dan via hun banden met de in Bulgarije actieve elektriciteitsbedrijven via de tariefsverhogingen onrust hebben gezaaid.

Door anderen kreeg de Europese Unie indirect de schuld toegespeeld. De verhoging van de elektriciteitstarieven was in deze theorie noodzakelijk om via extra btw-inkomsten de door de Europese Unie gedicteerde goede financiëe cijfers van Bulgarije positief te houden.

En er werd door commentatoren gewezen op het sterke populistische element in het imago van de voormalige politieman Borisov. Zijn populisme botste met de politieke en economische realiteit in Bulgarije, die hem dwong impopulaire maatregelen te nemen. Zo zei de Bulgaarse sociologe Mira Radeva tegen het Russische weekblad The New Times:

´Het resultaat van het premierschap van Borisov was om te huilen. Hij probeerde een populist te zijn en liet zich leiden door de leuze "Laat het zakenleven niet van mij houden, als de mensen maar van mij houden". Als resultaat moest hij onder druk van de massa´s aftreden.´

Daarbij werd GERB tijdens de campagne ook nog geplaagd door twee grote schandalen. Minister van Binnenlandse Zaken Tsvetan Tsvetanov zou betrokken zijn geweest bij een afluisterschandaal, dat al snel het ´Bulgaarse Watergate´ werd genoemd. Het Openbaar Ministerie berichtte op 30 april 2013 dat Tsvetanov zowel bewindslieden van zijn eigen GERB als oppositiepolitici zou hebben laten afluisteren door ondergeschikten op het ministerie in de Speciale directie voor operatieve en technische maatregelen (SDOTO). Hierbij zou gebruik zijn gemaakt van twaalf door de Europese Unie gefinancierde auto´s met afluisterapparatuur, die bedoeld waren als hulpmiddel in de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad.

Vervolgens werden er de dag vóór de verkiezingen bij een aan de GERB gelieerde drukker 350.000 stembiljetten gevonden. Dit bij een totaal aantal kiesgerechtigden van bijna zeven miljoen.

Mogelijke coalities
Hoe dan ook, op 12 mei moesten de Bulgaren vervoegd naar de stembus. Maar liefst 36 partijen deden er mee, waarvan ruim de helft nieuwe. Echter, slechts vier partijen wisten de kiesdrempel van 5 procent te halen. GERB bleef toch de grootste partij met 30,5 procent van de stemmen en 97 van de 240 zetels (min 20 zetels).

GERB bleef de tweede grootmacht in de Bulgaarse politiek, de Bulgaarse Socialistische Partij (BSP), voor. De BSP won 26,6 procent van de stemmen en 84 zetels (plus 44). Derde werd de Beweging voor Rechten en Vrijheden (MRF), de partij die de belangen van de etnische Turken in Bulgarije, ongeveer 12 procent van de bevolking, behartigt. De MRF kreeg 11,3 procent van de stemmen en 36 zetels (min één). En als laatste kwam ook het extreemrechtse, Bulgaars-nationalistische Ataka (Aanval) in het parlement met 7,3 procent van de stemmen en 23 zetels (plus twee).

De opkomst bedroeg slechts 51,3 procent. Deze lage opkomst wees op het wantrouwen van de Bulgaren in de politieke elite en op hun ongeloof dat er door verkiezingen iets echt kon veranderen in het land. Ook het feit dat GERB toch weer de grootste partij werd, ondanks de schandalen die de partij teisterden en de woede over de hogere energierekeningen, wijst hierop.

Theoretisch zijn er op basis van de uitslag verschillende coalities mogelijk, maar in de praktijk zullen die erg moeilijk te vormen zijn. Zoals een Grote Coalitie van GERB en BSP, maar die laatste partij zegt niet met GERB te zullen regeren. GERB zou ook met de Turkse MRF een meerderheid kunnen vormen, maar de MRF wil eveneens niet met GERB samenwerken in een regering.

Het grote struikelblok in de vorming van een nieuwe regering is dat geen enkele partij wil regeren in een nieuwe coalitie onder leiding van GERB-premier Borisov. Theoretisch zouden BSP, MRF en Ataka een meerderheidsregering kunnen vormen, maar een samenwerking van de Turkse MRF en het anti-Turkse Ataka lijkt onmogelijk.

Ook een minderheidsregering van de BSP met de MRF onder leiding van BSP-leider Sergej Stanisjev, die gesteund zou kunnen worden door individuele parlementsleden van GERB en Ataka, is theoretisch mogelijk.

Waarschijnlijk is de laatst genoemde mogelijkheid de meest perspectiefrijke. Als ook dit niet te realiseren is, zullen er in september nieuwe vervroegde parlementsverkiezingen volgen, een laatste scenario dat door veel commentatoren wordt voorspeld.