Pål Kolstø (red.)
Media Discourse and the Yugoslav Conflicts. Representations of Self and Other
Ashgate
Surrey 2009
128 blz.
ISBN 978-0-7546-7629-4
ong. € 60,-
Morries Leeraert
'Hoe heeft het kunnen gebeuren dat mensen die voorheen buren waren, elkaar plotseling als vijanden zagen en elkaar de koppen insloegen?' Het was een veel gehoorde verzuchting tijdens de oorlogen van de jaren negentig in het voormalige Joegoslavië.
Ons bereiken daarover verschillende verklaringen, die er meestal op neerkomen dat 'het volk' werd opgehitst door de onverschrokken, extreem nationalistische machtspolitiek van hun leiders, of, inwendig, door een jarenlange onderdrukte rancune jegens elkaar die in 1991 tot uitbarsting kwam.
Maar hoe goed kennen we onze buren? De kennis die we van 'andere' mensen hebben is doorgaans op zeer beperkte schaal tot ons gekomen door persoonlijke ontmoetingen. Verreweg het meeste hebben we vernomen door verhalen en beelden op radio en tv. Zo ging het grotendeels ook met de buren in het voormalige vakantieland Joegoslavië.
De bijdragen in Media Discourse and the Yugoslav Conflicts onder redactie van de Noorse slavist Pål Kolstø gaan over de vraag hoe het beeld van de Joegoslaven destijds veranderde van broederschap naar vijandschap. Dit boek wil verder gaan dan een concrete discoursanalyses van mediaberichten (krant, tv, film). Daarbij heeft het de ambitie om juist de wisselwerking te illustreren tussen de reële gebeurtenissen en de selectieve representatie ervan in het mediadiscours.
De Joegoslavische 'buren' leefden zeker al vanaf de jaren '80 langs elkaar heen in een soort verzuilde maatschappij: ze lazen niet elkaars kranten en tijdschriften en hadden hun eigen tv-kanalen. De segregatie was allang voor het eerste schot viel een feit.
Vanaf de jaren '80 radicaliseerde deze relatieve vreemdheid. Diverse artikelen beschrijven hoe het verschil tussen 'wij' en 'zij' steeds scherper, selectiever en negatiever werd. Werden Slovenen, Kroaten en Serviërs in 1985 in de media nog aangesproken als 'broeders', rond 1988 vond een verdeling plaats tussen Servische en Sloveense communisten.
In 1989 waren de bevolkingsgroepen gehomogeniseerd en genationaliseerd als 'de Serviërs' of 'de Kroaten'. Bosniërs werden toen steevast 'moslims' genoemd. Vanaf het oorlogsjaar 1991 werden Kroaten en Serviërs geïdentificeerd als 'fascistische ustaša's' of 'bloeddorstige Četniks'.
Heel goed gedocumenteerd is het artikel van Gordana Djerić over de militaire Operatie Storm in de Kroatische en Servische pers. Zij noemt het 'de semantiek van de stilte', omdat de weergave en de verwerking van de reële gebeurtenissen gekenmerkt worden door een discours van zwijgen en vergeten.
Operatie Storm (augustus 1995) was de aanval van het Kroatische leger op de zelfuitgeroepen Republika Srpska Krajna (RSK) rond de stad Knin. Djerić citeert opnames van besloten bijeenkomsten van Tudjman en zijn militaire staf, bekend geworden als de 'Brioni tapes'. Deze onthullen hoe de toenmalige vredesonderhandelingen als dekmantel werden gebruikt om de Serviërs en de internationale gemeenschap de goede wil van de Kroaten te tonen, ze volgens plan te laten mislukken om vervolgens operatie Storm in te zetten.
De Serviërs in Knin waren grotendeels afgesloten van de politieke en militaire realiteit en geloofden de Servische media, die spraken van de 'onoverwinnelijkheid' van Servische soldaten. De slagkracht van de Kroaten werd gebagatelliseerd. Knin werd volkomen verrast, wat binnen acht dagen leidde tot de verjaging van 300.000 Kroatische Serviërs.
De komst van deze vluchtelingenstroom in Servië brak het nationalistische zelfbeeld van het Servische publiek zoals het jarenlang in de media werd opgeblazen. De vluchtelingen werden drie dagen lang door de Servische grenswachten tegengehouden en het nieuws van die augustusdagen ging over toeristische uitstapjes. Het debacle werd toegedekt door 'ruis', aldus Djelić. In 2000 werd bekend dat Milošević Knin had opgegeven, wat de schaamte en frustratie nog versterkte.
Zeer interessant is ook de analyse van het discours van Amerikaanse en Britse opiniemakers over de 'Balkanoorlog'. Ook bij hen was sprake van antagonistische simplificaties. De Koude Oorlog heette in 1989 voorbij te zijn, maar het denkpatroon dat de wereld verdeelde in 'goede' democraten en 'slechte' communisten' overheerste nog steeds.
Jovo Bakić merkt op dat in de eerste berichtgeving over de spanningen in Joegoslavië de Kroaten, Slovenen en Bosniërs bij hun naam werden genoemd, terwijl de Serviers 'communisten' heetten. De wil tot afscheiding van de katholieke Slovenen en Kroaten werd in dit frame als 'logisch' beschouwd.
De discoursanalyses in de bundel oriënteren zich allemaal op ëën tegenstelling: die tussen 'wij' en 'zij', 'de ander'. Dit leidt tot materiaal dat goed vergelijkbaar is, maar maakt het boek ook wat eentonig. De grote lijn is snel duidelijk.