Robert Bideleux en Ian Jeffries
The Balkans. A Post-Communist History
Routledge
Londen en New York 2007
xix+620 blz.
ISBN 978-0-415-22963-0
€38,95
Joeri Buhrer Tavanier
In 2007 verscheen een nieuw overzichtswerk over de Balkan. The Balkans. A Post Communist History is geschreven door Robert Bideleux en Ian Jeffries, beiden verbonden aan Swansea University in Groot-Brittannië en auteurs van een handboek over Midden-Europa. The Balkans is een ambitieus boek dat de postcommunistische geschiedenis beschrijft van bijna alle landen op de Balkan. Alleen Slovenië en Griekenland zijn weggelaten, en dat is geen onlogische keuze. De landen worden apart per hoofdstuk beschreven.
Na het deel over Albanië, Bulgarije en Roemenië komen de staten van het voormalige Joegoslavië aan bod. Het boek gaat vooral over deze laatste landen. De meeste aandacht gaat uit naar politiek en economie. Het boek heeft een kort inleidend hoofdstuk en sluit af met een beschouwing over de rol van de Europese Unie in de regio.
Er is weinig samenhang tussen de verschillende landenhoofdstukken, die men dan ook gemakkelijk afzonderlijk kan lezen. Dit is tegelijkertijd ook een zwakte van het boek. De hoofdstukken zijn namelijk niet allemaal even goed.
Aangezien het grootste deel van het boek over het voormalige Joegoslavië gaat, hadden de auteurs daar informatie kunnen samenvoegen. Een groot hoofdstuk waarin bijvoorbeeld de oorlogen van de jaren negentig en de politiek daarna worden beschreven, had als verhelderende inleiding kunnen werken. Nu verlies je als lezer snel het overzicht. Ik kreeg soms ook het gevoel dat de auteurs niet alleen met verschillende kennis, maar ook met meer of minder plezier aan de verschillende hoofdstukken hebben gewerkt. Dat is logisch, maar als lezer wil je dat verschil niet al te veel merken.
Zo lijken Bideleux en Jeffries zich beter thuis te voelen in Bulgarije dan in, bijvoorbeeld, Albanië, al is de beschrijving van de laatste jaren voor de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie helaas vrijwel geheel gebaseerd op de voortgangsrapporten van de Europese Commissie. Die geven in diplomatieke taal weliswaar duidelijk aan wat bereikt is en waar de gebreken moeten worden gezocht, maar er zijn natuurlijk veel meer goede bronnen.
De schrijvers hebben tevens hoofdzakelijk gebruik gemaakt van Engelstalige bronnen. Zij raadplegen geen artikelen en boeken in de talen van de landen zelf en zijn daardoor niet in staat een nieuwe of frisse invalshoek te vinden. Bovendien, waar Roemenië en Bulgarije worden behandeld in elk vijftig bladzijden, daar wordt Servië bedeeld met maar liefst honderd bladzijden. Ook krijgen minder belangrijke gebeurtenissen veel aandacht, kennelijk omdat de auteurs in het onderwerp zijn gespecialiseerd, ten koste van belangrijkere ontwikkelingen.
Bideleux en Jeffries willen vooraf duidelijk maken dat zij niet geloven in stereotypen en dat de vaak wrede geschiedenis van de Balkan niet het gevolg is van een bepaalde mentaliteit van de volken die dit schiereiland bewonen. Zij willen voorkomen dat een term als 'balkanisering' wordt gebruikt als een cultureel stereotype of als een 'nationale karikatuur' en ze plaatsen de geschiedenis van deze regio dan ook waar mogelijk in een Europese context.
Voor de toekomst van het schiereiland zien de auteurs een grote rol weggelegd voor de Europese Unie. Het vooruitzicht op het EU-lidmaatschap en druk van de EU om toch vooral verder te gaan met hervormingen, hebben er voor gezorgd dat veranderingen stand houden en dat zij meer effect hebben dan bijvoorbeeld het geval is in de voormalige Sovjet-Unie, waar de pogingen ook nog eens halfslachtig waren.
De Balkan-landen hebben baat bij hulp van de EU, zo vervolgen de auteurs, omdat steun alleen wordt verleend in combinatie met duidelijke regels en discipline, zowel op financieel (management van de fondsen) als op politiek gebied (democratie). De 'Kopenhagen-criteria' zijn daarbij van groot belang. Een land kan alleen toetreden als het voldoet aan die criteria, zoals het hebben van een functionerende markteconomie en democratische instituties, alsmede het respecteren van minderheden- en mensenrechten. Wat natuurlijk niet betekent dat er tussen de verschillende EU-landen geen grote verschillen bestaan of dat een systeem in een land 'perfect' functioneert ten tijde van toetreding.
Bideleux en Jeffries benadrukken dat het verenigde Europa niet alleen regionale, maar ook binnenlandse stabiliteit kan bieden. In hun filosofie is de EU geen middel om een gezamenlijke Europese identiteit te promoten of om Europese waarden uit te dragen, maar verschaft de unie eerder de voorwaarden om de vrede te bewaren tussen verschillende identiteiten, culturen en waarden binnen de landen. Zij vinden het daarom geen goed idee als Albanië en het voormalige Joegoslavië niet snel kunnen toetreden tot de EU.
De EU en de Europese Commissie vinden dat een land eerst in ieder geval tot zekere hoogte 'gereed' moet zijn voor toetreding. De auteurs menen dat het beter is de landen sneller toe te laten om de overgebleven problemen later op te lossen, wanneer zij al deel uit maken van de gemeenschap. Ze gaan daarbij voorbij aan het punt dat juist het vooruitzicht op lidmaatschap zowel de EU als de hervormingsgezinde politici in de toetredende landen zelf de nodige middelen kan geven om vaak pijnlijke en moeilijke structurele veranderingen door te voeren. In het verleden is gebleken dat vrijwel direct na toetreding pas op de plaats wordt gemaakt en dat sommige hervormingen zelfs voorzichtig (en soms niet zo voorzichtig!) worden teruggedraaid.
Ook zeggen de auteurs dat latere toetreding gelijk staat aan toetreding onder strengere regels en dat het dus moeilijker wordt voor de nieuwe landen om aan de criteria te voldoen. Een van de reden hiervoor is misschien de 'uitbreidingsvermoeidheid' van de Unie.
Een andere mogelijke verklaring is dat de EU heeft geleerd van de fouten die werden gemaakt tijdens eerdere uitbreidingen. De auteurs zien dit als een negatieve ontwikkeling, maar vragen zich niet af of het wel zo slecht is voor de nieuwe landen wanneer duidelijker eisen worden gesteld op het gebied van de democratische rechtsorde. De auteurs gaan zeker een stap te ver wanneer zij beweren dat de Verenigde Staten, de Verenigde Naties en de Europese Unie geen kritiek mogen hebben op misdaad en corruptie in deze landen, omdat die vaak het gevolg zouden zijn van de 'misdadige sancties' die werden opgelegd door het Westen.
In een boek dat bedoeld is als algemene inleiding hadden de auteurs wellicht meer 'overzicht' en minder 'mening' moeten geven. Gelukkig hebben de landenhoofdstukken minder last van dit euvel dan de inleidende en afsluitende hoofdstukken en kan dit boek, met bovenstaande kanttekeningen, dienen als een bruikbaar overzichtswerk.