Populistische politiek
Slowakije onder Vladimír Meciar en Robert Fico

Kai-Olaf Lang

Sinds de val van het communisme in 1989 heeft Slowakije een ambivalente ontwikkeling doorgemaakt. Aan de ene kant is er sprake van een succesverhaal, want Slowakije werd onafhankelijk, verwierf het lidmaatschap van de EU en de NAVO, maakte een stormachtige economische ontwikkeling door en voerde begin 2009 de euro in. Aan de andere kant wordt Slowakije gekenmerkt door talrijke troebelen en dwalingen, scherpe binnenlandspolitieke conflicten en een periode van zelfgekozen isolement en semi-autoritaire tendensen. Een bijzondere rol hierin speelden politici en politieke partijen die een agressieve politieke stijl hanteren. Deze populisten krijgen steeds weer gehoor en waren zelfs in staat om parlementaire meerderheden te veroveren en regeringen te vormen. Wie zijn deze groepen en hun leiders? Waarom slagen zij daar steeds weer in? Hoe gedragen zij zich in de regering?

In 1991 richtten de Slowaakse politicus Vladimír Meciar en zijn aanhangers de Beweging voor een Democratisch Slowakije (HZDS) op. De nieuwe partij probeerde zich vooral op drie onderwerpen te profileren. Ten eerste vond de HZDS dat de hervormingen in de richting van een markteconomie vergezeld moesten gaan van sociale maatregelen. Ten tweede had ze kritiek op het Praagse centralisme en de vermeende bevoogding door Tsjechische politici - zonder overigens onafhankelijkheid te eisen. En ten derde stelde de HZDS de activiteiten van politici van de Hongaarse minderheid in Slowakije aan de kaak.

Meciars politiek kenmerkte zich al met al door een combinatie van sociaal-politieke sensibiliteiten en patriottisme. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de HZDS in 1992 de verkiezingen won.

Om een regering te vormen, moest Meciar echter samenwerken met een andere partij en dat werd de Slowaakse Nationale Partij (SNS). Deze partij stond met haar fel anti-Hongaarse en nationalistische leuzen en de roep om ontbinding van Tsjechoslowakije op de uiterst rechtse flank van het politieke landschap van Slowakije. De nationalistische coalitie van HZDS en SNS kwam met de Tsjechische premier Václav Klaus tot overeenstemming om Tsjechoslowakije op te splitsen in twee staten. Meciar en de zijnen gaven vanaf 1993 leiding aan de onafhankelijke staat Slowakije.

Al spoedig bleek wat zij wilden. De coalitie bracht de publieke media in het gareel, beperkte de parlementaire rechten van de oppositie en stelde het privatiseringsproces vooral in dienst van eigen winstbejag.

Na een kort intermezzo, waarin de oppositie tegen Meciar regeerde, kwam de HZDS-leider in de herfst van 1994 opnieuw aan de macht. De nieuwe coalitie van HZDS, SNS en de links-radicale Bond van Arbeiders van Slowakije (ZRS) ging vastberaden en meedogenloos te werk om haar belangen te behartigen. In deze politiek van toenemende machtsconcentratie schrok men ook niet terug voor schendingen van fundamentele democratische rechten. Het ging in Slowakije in deze fase niet om een gewone krachtmeting tussen de meerderheid en de oppositie, maar om de staatsinrichting zelf en de regels van het politieke spel.

Omdat Slowakije steeds meer autoritaire trekken ging vertonen, geraakte ook het lidmaatschap van de EU en de NAVO uit zicht. Tezamen met de toenemende ontevredenheid onder de bevolking over Meciars praktijken leidde dit tot een ommekeer bij de verkiezingen van 1998. De regeringspartijen verloren hun meerderheid en er trad een brede coalitie van links tot rechts aan, inclusief de partij van de Hongaarse minderheid. De door de conservatief Mikulás Dzurinda geleide regering ging snel de weg op van democratisering en hervormingen. In 2004 trad Slowakije toe tot de EU en de NAVO.

De parlementsverkiezingen van 2002 leverden een verrassende meerderheid op voor de centrumrechtse partijen. Dzurinda kon nu een conservatief-liberale coalitie vormen en een consequente, op de vrije markt gerichte economische hervormingspolitiek voeren. De kern hiervan was de invoering van een uniforme belasting van 19 procent op lonen, bedrijfswinsten en omzet - de zogenoemde flat tax. Dit bleek succesvol te zijn. De economie groeide gestaag. Buitenlandse investeringen stroomden het land binnen. De werkloosheid daalde tussen 2000 en 2006 van 18 naar 10 procent.

Maar Dzurinda's Wirtschaftswunder had ook zijn schaduwzijden. Slechts een minderheid profiteerde van de economische opleving. De verschillen tussen arm en rijk of tussen de hoofdstad en de ontwikkelde gebieden in het westen enerzijds en de onderontwikkelde gebieden in het oosten anderzijds werden niet kleiner. Maar vooral de talloze corruptieaffaires zorgden ervoor dat de ontevredenheid toenam. Hiervan profiteerde vooral ene Robert Fico.

Fico was eerst lid van de sociaaldemocratisch georiënteerde Partij van Democratisch Links (SDL'), de opvolger van de Communistische Partij van Slowakije (KSS). Na onenigheid met de leiding van deze partij richtte Fico in 1999 zijn eigen partij Smer (Richting) op. Smer positioneerde zich in eerste instantie als partij zonder ideologie tussen links en rechts, maar al spoedig manifesteerde zij zich als aanhanger van de 'derde weg' en ten slotte afficheerde de partij zich als sociaaldemocratisch.

Reeds bij de verkiezingen van 2002 kreeg Smer meer dan 13 procent van de stemmen. Vier jaar later werd Fico de onbetwiste winnaar van de parlementsverkiezingen.

Dit succes had Fico vooral te danken aan zijn aankondiging dat hij zou breken met de hervormingspolitiek van Dzurinda. Hij verbond de roep om corrigerende maatregelen op sociaal gebied met de beklemtoning van de staatkundige soevereiniteit en met wantrouwen jegens buitenlandse ondernemingen. Na de succesvolle verkiezingen van 2006 besloot Fico een coalitie te vormen met de HZDS en de SNS, hetgeen binnen en buiten Slowakije met de nodige scepsis werd ontvangen. Maar de nieuwe premier liet zich niet van de wijs brengen.

Gedurende de eerste jaren van de regering-Fico vond geen fundamentele ombuiging plaats van het voorheen door Dzurinda gevoerde economische en financiële beleid. Afgezien van enkele symbolische stappen zette Fico weinig nieuwe accenten. Ook ten aanzien van Europa bleef Fico op koers - zo werd het Verdrag van Lissabon geratificeerd en kon in 2009 de euro worden ingevoerd.

Toch bleef niet alles bij het oude. In de buitenlandse politiek klonken nieuwe geluiden door. Fico knoopte een innige relatie met Rusland aan terwijl de betrekkingen met buurland Hongarije in hoog tempo verslechterden. Vooral SNS-leider Jan Slota liet zich in deze kwestie niet onbetuigd. Een en ander leidde tot een nieuwe vertrouwenscrisis, niet alleen tussen de Slowaakse meerderheid en de Hongaarse minderheid, maar ook tussen Slowakije en Hongarije.

Tevens ging de regering-Fico bepaald niet zachtzinnig om met grote firma's en monopoliebedrijven. Stroom- en gasleveranciers kregen veelvuldig de wind van voren vanwege hun prijsbeleid. Sceptisch stond de coalitie ook tegenover de media. In april 2008 kwam er bijvoorbeeld een nieuwe perswet, waarin het recht op weerwoord wettelijk werd vastgelegd.

Toch kunnen we stellen dat de links-nationalistische regering geen getrouwe kopie is van het regime van Meciar. Het huidige bestuur wordt gekenmerkt door pragmatisme en cliëntelistische tendensen in de economie, een onsamenhangend sociaal beleid, een onopvallende Europapolitiek en een anti-Amerikaans en pro-Russisch buitenlands en veiligheidsbeleid. Het politieke klimaat raakt meer en meer gespannen. Volgens een gezaghebbende Slowaakse politicoloog is de 'etatistische, egalitaire, antikapitalistische, nationalistische en xenofobe retoriek' de laatste jaren toegenomen.

Bovendien heeft Fico zijn aanvankelijk op concrete materiële thema's gerichte agenda aangevuld met een soort etno-nationale interpretatie van de geschiedenis. Er wordt in positieve zin gerefereerd aan de protagonisten van de communistische periode, de representanten van het nationaal getinte katholicisme en de nationale beweging uit de negentiende eeuw. Een dergelijk beleid moet volgens Fico het bewustzijn van 'Slowaakse saamhorigheid' versterken, want een dergelijke verbondenheid kan dienen als bescherming tegen de 'activiteiten van een bepaald soort avonturiers, die de mentale integriteit van Slowakije vernietigen'.

De nadruk op deze thema's is wellicht een gevolg van het feit dat Fico zijn kiezers op sociaal gebied relatief weinig te bieden heeft. Hij heeft zich in ieder geval niet afgekeerd van de Dzurinda's hervormingen. Het zou ook kunnen dat hij door middel van een sterker 'patriottisch' profiel aanhangers van de nationalistische SNS naar zich toe probeert te lokken.

Slowakije is niet het enige land in Midden-Europa, waarin op confrontatie gerichte, demagogische of populistische partijen succesvol waren. Maar in Slowakije konden tussen 1993 en 1998 en sinds 2006 regeringscoalities aan de macht komen die zich bedienen van een polariserende politiek. We moeten evenwel onderscheid maken tussen beide perioden.

Tijdens Meciar ontwikkelde het land zich in de richting van een systeem, waarin de principes van rechtsstaat, democratie en pluralisme waren ingeperkt. De afwijzing door de EU en de NAVO nam Meciar op de koop toe. Fico daarentegen drijft een retorische wig tussen de coalitie en de oppositie; hij klaagt de Hongaarse minderheid, het 'Hongaarse nationalisme' en grote buitenlandse firma's aan, maar stelt de democratische spelregels niet ter discussie. Hij wil ook graag als Europese sociaaldemocraat worden erkend. Meciar was een harde populist, Fico is een softe populist.

Nochtans kunnen we constateren dat de Slowaakse bevolking erg vatbaar is voor populistische stromingen. Dit heeft te maken met de historische, maatschappelijke en politieke bijzonderheden van het land. Zo speelt het ontstaan van de moderne Slowaakse nationale identiteit vanaf het midden van de negentiende eeuw een belangrijke rol.

In dit proces ging het niet alleen om de profilering van de eigen positieve kenmerken, maar ook om de afbakening tegenover de dominante Hongaarse en later de Tsjechische natie. Het hoeft daarom geen verbazing te wekken dat het nationale besef in Slowakije tot op de dag van vandaag vooral wordt gevoed door etniciteit en veel minder door staatsburgerschap. Dit wordt nog versterkt door de late staatsvorming en het gevoel dat de staat nog erg broos is. Het streven naar een sterke staat is dan ook een belangrijk onderdeel van het collectieve bewustzijn in Slowakije.

Anders dan Polen of Tsjechië had Slowakije ook na 1945 grote nationale minderheden binnen zijn grenzen. Naast de Roma, die vooral in het oosten van het land wonen, is vooral de Hongaarse minderheid (10 procent van de bevolking) een politieke factor van betekenis. Het streven van deze groep naar meer autonomie (zonder dit expliciet zo te eisen) wordt in brede Slowaakse kringen gezien als onderdeel van het Groot-Hongaarse revisionisme.

Voeg daarbij de economische en sociale omstandigheden. Slowakije was lange tijd een afgelegen agrarisch land, met een zwak ontwikkelde burgerij. Na de Tweede Wereldoorlog vond een socialistische inhaaloperatie plaats, waarbij centra van zware industrie tot ontwikkeling kwamen.

Na 1989 bestonden traditionele en industriële structuren derhalve naast elkaar, terwijl stedelijke of liberale denkbeelden zwakker waren. Slowaakse sociologen hebben er in de jaren negentig op gewezen dat er in Slowakije een aanzienlijk potentieel van staatspaternalisme en ruwe politieke omgangsvormen bestaat.

Door dit alles zal Slowakije ook in de nabije toekomst niet verschoond blijven van populistische en simplificerende politiek, al zal het dankzij het lidmaatschap van de EU en de NAVO niet meer tot dwalingen als onder Meciar komen. Maar het populistische beleid maakt Slowakije als Europese partner wel minder berekenbaar.

Dr. Kai-Olaf Lang is verbonden aan de Stiftung Wissenschaft und Politik te Berlijn
Uit het Duits vertaald door Harm Ramkema

Omhoog
Terug naar artikelen