Opkomst en neergang van Mollywood

door Thijs Peters

De twee grootste filmsteden van de wereld, Hollywood en Bombay liggen ver van de politieke centra van het land. Hoe verder van de macht, hoe beter, lijkt het motto van de Amerikaanse en Indiase filmmakers. In Rusland is de film altijd sterk verbonden geweest met het politieke centrum van de staat, Moskou. Nu de staat in chaos verkeert, dreigt ook de Russische cinema ten onder te gaan. De opkomst en neergang van Mollywood.

De eerste film in Rusland werd vertoond in Sint Petersburg in 1896. Niet als hoofdact maar in de pauze van een operettevoorstelling. Het was zo'n succes dat nog datzelfde jaar het nieuwe wonder werd vertoond in andere grote steden. In Moskou, maar ook op de kermis in Nizjni Novgorod, waar het grote indruk maakte op de jonge Maksim Gorki: 'Het koninkrijk van de schaduwen… zo onwerkelijk, orgineel en complex!'

Zeven jaar na de eerste voorstelling openden de eerste bioscopen in Rusland hun deuren. Vier jaar daarna produceerde Rusland zijn eerste eigen films. Vooral de werken van Poesjkin en Tsjechov bleken zich voor film te lenen. Overigens deelde niet iedereen het enthousiasme voor het nieuwe medium: tsaar Nicolaas II had zelfs een grondige hekel aan films, hij vond het kijken van een film 'een stompzinnig, nutteloos en zelfs schadelijk tijdverdrijf.'

Lenin zag in hoe belangrijk film kon zijn. 'Van alle kunstvormen is film voor ons de belangrijkste'; voor Lenin was cinema een wapen in de revolutionaire strijd. De ongeletterde massa op het platteland was veel beter te bereiken via het grote doek dan via kranten of vlugschriften. In de propagandatreinen die tijdens de burgeroorlog (1917-1921) door het land reden om de rode zaak te behartigen, vertoonde men zogenoemde agitki. Dit waren korte films met een duidelijke praktische of politieke boodschap. De filmpjes waren vaak kort vanwege gebrek aan celluloid. Door ze vernuftig te monteren, kon er op het materiaal worden bespaard. Zo legden de agitki de basis van een wijze van monteren die later door Eisenstein werd geperfectioneerd en waarmee hij wereldfaam zou verwerven.

De jaren twintig en dertig waren de grote jaren van de Russische cinema. Net als Lenie Riefenstahl in Duitsland, bewees Eistenstein, door Russische collega's aangeduid met 'master', dat je ook onder een totalitair regime filmgeschiedenis kunt schrijven. Maakte Riefenstahl furore met haar orginele camerastandpunten en composties in Triumpf des Willens, Eisenstein wekte de bewondering met zijn manier van monteren in Bronenosets Potjomkin (1926) en Aleksandr Nevski (1938). Films die destijds maar door een beperkt aantal mensen werden gezien. De grote meerderheid van het sovjetpubliek was nog het meest te spreken over Charlie Chaplin of Hollywood-klonen van eigen bodem.

Goskino
Al in 1919 hadden de bolsjewieken de filmproductie genationaliseerd. In 1922 werd Goskino, de staatsfilmorganisatie, opgericht. Goskino veranderde weliswaar in de loop der tijd een aantal keren van naam, maar in feite bleef zij tot in de jaren tachtig het filmbeleid in de Sovjet-Unie bepalen. Goskino bepaalde of een film al dan niet vertoond mocht worden. Vóór 1953 was de censuur uitermate streng.

Na de dood van Stalin en vooral nadat onder Chroesjtsjov in 1956 de destalinisatie werd ingezet, braken voor de Russische filmmakers andere tijden aan. Het slimme distributiesysteem bood ruimte om experimentele films als Andrej Roebljov van Tarkovski voor beperkt publiek te laten zien, maar ook voor massale projectie van de talloze onschuldig geachte films. Uit de Brezjnev-jaren stamt de typische jaren-zeventig-sovjetfilm die zich vaak uitsluitend binnenshuis afspeelt. De films beperkten zich tot de problemen van het dagelijks leven en waren ongevaarlijk voor het regime.

Toch mochten ook heel veel films niet vertoond worden. De glasnost zou de redding van veel van deze films worden. Een commissie onder leiding van de huidig filmcriticus van Literatoernaja Gazeta, Andrej Plachov, kreeg in 1986 van de Cineastenbond opdracht om al deze films te bekijken. Films van onder anderen Tengiz Aboeladze en Aleksandr Sokoerov kwamen te voorschijn. Plachov zei over die gebeurtenis in een vraaggesprek op het Rotterdams Filmfestival in 1990: 'De volgende drie, vier jaar van mijn leven waren gewijd aan een eervolle en belangrijke zaak… het bevrijdingsproces van de kunst uit de kluizen van de censuur.'

Even groeiden eind jaren tachtig de bomen tot in de hemel. De filmproductie verdubbelde tot meer dan 300 films in 1990. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig regende het prijzen voor Russische regisseurs op de internationale filmfestivals. Al het filmtalent dat jarenlang noodgedwongen stil had gezeten, zou vrijkomen. Tenminste, dat dachten de westerse filmcritici.

Videopiraten
Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de daaropvolgende economische crisis maakten aan elke illusie een eind. Van 178 speelfilms in 1992 daalde de productie van de eens zo trotse filmindustrie tot het dieptepunt van 28 lange speelfilms in 1996. De oorzaak van deze malaise lag niet alleen bij de staat die geen geld meer had voor leuke dingen als film, maar ook bij de Russische consument. Ging in de jaren zeventig de burger nog zo'n 18 keer naar de bioscoop, afgelopen jaar was dat 0,3 maal!

Toch heeft de speelfilm op zichzelf niet aan populariteit ingeboet. Moskou staat vol met kraampjes met - meestal illegale - videobanden. Maar de meest populaire titels waren afgelopen jaren voornamelijk afkomstig uit Hollywood: Smertelnoje Oroezjije II (Lethal Weapon II), Titanic, Star Wars; alle grote films kan men er kopen, soms zelfs vóór de release in Amerika. Om de illegale videopiraten voor te zijn, worden veel Russische producties tegenwoordig tegelijkertijd in de bioscoop en op video uitgebracht.

Een andere reden waarom nationale producties in de jaren negentig zo weinig mensen naar de bioscoop lokten, was de aard van de films. Veel regisseurs sloegen aan het experimenteren, wat leidde tot ontoegankelijke films. Helaas is bij sommige regisseurs ook nu nog niet doorgedrongen dat een film best moeilijk, kunstzinnig of ingewikkeld mag zijn, zolang het publiek het maar een beetje begrijpt. Toch gloort er hoop. Enkele regisseurs willen films voor 'de massa' gaan maken. Vooral regisseur Nikita Michalkov heeft dit ter harte genomen met zijn historische drama Barbier van Siberië. Ook Aleksej Balabanov wist met de keiharde actiefilms BRAT I en II de mensen naar de bioscoop te krijgen.

Aan talent is geen gebrek. De VGIK in Moskou, de filmschool van het land, levert nog altijd talentvolle regisseurs. De school heeft dan ook een reputatie hoog te houden. Bijna iedere regisseur heeft hier het vak geleerd of heeft er - zoals Sergej Eisenstein en Michaïl Romm - les gegeven.

Het allergrootste probleem voor de filmproductie ligt bij de producenten en hun voornaamste financier: de Russische staat. Begin jaren negentig had de staat zich bijna volledig teruggetrokken uit de filmwereld, maar vanaf 1995 draagt de staat steeds vaker weer bij. In 1999 stond film voor ongeveer 250 miljoen roebel op de begroting.

Afgelopen najaar kwam er echter een ander geluid uit het Kremlin. Het Ministerie van Cultuur wil meer private financiers in de filmsector. De staat zou slechts projecten met een groot maatschappelijk belang financieren. Gek genoeg heeft het ministerie wel een streefcijfer voor het aantal jaarlijkse producties gegeven: 100 grote speelfilms. Volgens de directeur van Mosfilm, Karen Sjachnazarov, is dat een utopie.

Omhoog
Terug naar archief