Altijd Russische gebleven

Pauline Michgelsen

Marina was bijna 60 jaar toen ze voor het eerst in Rusland kwam. Toch spreekt ze vloeiend Russisch, spreken haar kinderen Russisch en is zij altijd degene die de zakoeskimaakt voor de Russische avondjes van de Poesjkinclub. Het levensverhaal van een Russische emigrante in Frankrijk.

Marina is nu 78 jaar en woont in een bungalow aan de rand van de Franse provinciestad Tarbes. Het is een gewoon Frans huis, dat toch iets Russisch heeft. Niet zozeer door de matrjosjka's op de kast, eerder door de sepiakleurige foto's die tussen de kleurenkiekjes van de kleinkinderen staan en misschien door de goedgevulde boekenkast.

Ze voelt zich meer Russisch dan Frans. 'Gek hè,' zegt ze daar zelf van. 'Maar ik hou ook van de Fransen. Ik herken me niet in die jonge Russen die nu deze kant op komen. Ze geven maar af op de Fransen. Ik ben ze dankbaar. Ze hebben ons goed opgevangen.'

In de eerste jaren na de Oktoberrevolutie van 1917 hebben ongeveer twee miljoen mensen - een exacte telling is er niet - Rusland verlaten. Toen in november 1920 het Witte Leger op de Krim door het Rode Leger werd verslagen, verlieten ook duizenden militairen het land. In een week tijd vertrokken 130 schepen vanuit de Krimhavens naar Constantinopel, het huidige Istanbul. Er waren zo'n 150.000 vluchtelingen aan boord. De veelal bewapende Russen - slechts een vijfde van de vluchtelingen was géén militair - konden hier echter niet aan land.

In de maanden die volgden vonden er ruim 34.000 onderdak in de Balkanlanden, met name in Servië. Meer dan 9000 mensen keerden terug naar Rusland. Anderen hadden voldoende middelen en connecties om zelfstandig te vertrekken.

Voor de overigen werden opvangkampen buiten Constantinopel, in Griekenland en in de Tunesische havenstad Bizerte ingericht. Tot de 6000 vluchtelingen in Bizerte hoorden ook de ouders van Marina.

Marina werd in 1928 in Tunis geboren. Haar ouders kwamen uit Nizjni Novgorod, moeder uit een adellijk gezin, vader uit een gezin van militairen. Beide families waren niet onbemiddeld.

'Mijn moeders familie had ook een buitenhuis aan de Wolga, bij Katoenki. Daar brachten ze de zomermaanden door. Een houten huis van twee verdiepingen met een grote veranda ervoor. Ik ken het alleen van een foto. En van de verhalen van mijn moeder. Ze heeft ons zoveel verteld van die zomers aan de Wolga, ze had er zulke mooie herinneringen aan. Het is verdwenen. Net als hun huizen in Nizjni.'

Marina's ouders trouwden in 1916, waarna haar vader naar Petrograd vertrok voor zijn officiersopleiding bij de marine. Twee jaar later stapte het echtpaar in Petrograd op de trein richting Krim.

'Ze hadden één koffer bij zich,' vertelt Marina, 'ze dachten dat het maar voor een paar weken zou zijn. Mijn vader droeg zijn marine-uniform, waar hij de tsaristische distinctieven vanaf had gehaald. Op zijn baret stond "Baltische vloot". Dat kon hij laten zitten. Mijn moeder had een grote sjaal omgeknoopt en verborg haar handen zoveel mogelijk; het waren zachte blanke handen waaraan je meteen kon zien dat ze geen arbeidster was.'

Marina bladert in de stapel volgetypte vellen, waarop haar vader in de jaren zeventig zijn herinneringen heeft achtergelaten voor zijn nageslacht. 'Over de reis Moskou - Simferopol deden ze negentien dagen. Voor de revolutie deed je daar 24 uur over! Er heerste zo'n chaos…'

Haar ouders zouden Nizjni Novgorod nooit meer terugzien. In 1920 voeren ze op verschillende schepen naar Bizerte. Haar vader had tyfus en belandde in een kliniek, waar haar moeder hem pas na enige tijd toevallig vond. 'Ze liep een beetje verloren rond en toen zag ze opeens mijn vader, achter een hek. Dat hoorde bij dat ziekenhuis. Anders zouden ze elkaar ook wel weer gevonden hebben neem ik aan, maar het was toch wel bijzonder.

Weet je wat ook bijzonder is? De moeder van mijn latere echtgenoot is ook uit Sebastopol gevlucht. Eerst kon dat niet, want ze was niet getrouwd en op de schepen konden alleen militairen en hun echtgenotes mee. Maar haar zus was gescheiden van een marineman en zo kon ze zogenaamd als zijn echtgenote mee. Alleen werkte die man op een onderzeeër. Ze is toen per onderzeeër naar Bizerte gevaren.'

De eerste jaren in Tunesië leefden de vluchtelingen in barakken. Iedereen had een klein hoekje, dat slechts door een laken werd afgeschermd. 'Mijn ouders gingen naar Tunis. Ze zochten werk. Mijn vader kon heel mooi pianospelen, dus hij ging eerst les geven, en hij speelde in cafés en bij stomme films. Mijn moeder kon naaister worden bij een Franse familie. Ze kon helemaal niet naaien. Die mensen hebben haar erg geholpen.

Mijn vader kwam uiteindelijk in dienst van openbare werken. Door zijn werk kwam hij maar eens per jaar thuis. Dan kwam hij een hele maand. De rest van het jaar woonde hij in een tent, bij de wegen die ze aan het aanleggen waren. Veel wegen in Tunesië zijn door Russische emigranten aangelegd.

Toen ik 2 jaar was zijn we verhuisd naar de Cité Lescure, een arbeiderswijk. Er woonden een paar andere Russische emigranten, drie of vier families denk ik.

De meeste Russen zaten in een andere wijk, in Megrin - Couteaux. Die keken op ons neer, dat wij in zo'n arbeiderswijk woonden. Ze hadden eigen huizen laten bouwen. Ik denk dat daar wel twee- of driehonderd Russen woonden. Ze probeerden het oude leven voort te zetten, voor zover dat mogelijk was.

In 1933 zijn we allemaal tot Fransen genaturaliseerd. Mijn vader moest wel, hij zou anders zijn werk kwijtraken. Hij was ambtenaar. En een ambtenaar moest Fransman zijn. Toch hoopten mijn ouders altijd dat ze naar Rusland zouden kunnen terugkeren.

Er waren wel Russen die teruggingen. Eentje uit onze buurt. Boris heette hij. Stalin had gezegd dat de emigranten niets zou overkomen. Boris vertrok, en niemand heeft ooit nog iets van hem gehoord.

Mijn man heb ik in 1947 in Tunesië leren kennen. Hij was opgegroeid in Monastir, zijn ouders waren ook Russisch. Dit was niet zo gebruikelijk. De meeste Russen trouwden buiten de Russische kring. Maar wij werden verliefd op elkaar. We zijn getrouwd in de Russische kerk van Tunis. Dat was een kamer in de Arabische wijk. Pas in 1956 werd er een echte Russische kerk gebouwd, maar toen was het al te laat. Tunesië werd datzelfde jaar onafhankelijk.'

Alle Franse staatsburgers konden desgewenst naar Frankrijk vertrekken. 'We mochten ook wel blijven, maar ik zei tegen mijn man dat we uiteindelijk toch weg zouden moeten. Dan konden we maar beter meteen vertrekken.

We mochten op kosten van de staat onze meubels laten transporteren. Maar we hadden helemaal geen meubels. We hadden al ons geld geïnvesteerd in de bouw van een eigen huis. Dat waren we allemaal kwijt. Een huis kun je niet meenemen. En niemand wou het kopen.'

Zo werd ook Marina een emigrant. 'Het was een betere emigratie dan van mijn ouders. We kregen hulp van de Franse staat. We hadden werk. Maar het was zwaar. Vooral voor mijn ouders. Een tweede emigratie was eigenlijk te veel voor ze.

Mijn schoonmoeder is bij ons komen wonen, en mijn ouders hadden een apart huisje, achter het onze. We aten altijd samen, met zijn achten: onze drie kinderen en de vijf volwassenen. Daarom spreken mijn kinderen ook Russisch en zijn ze gehecht aan Rusland. Ze zijn er allemaal geweest. Zelfs twee van mijn kleinkinderen zijn in Rusland geweest, maar die spreken geen Russisch. Dat zou ook te gek zijn.'


In 1939 kregen Marina's ouders voor het laatst post uit Rusland. 'Schrijf maar even niet,' vroeg haar grootmoeder in haar laatste brief. Uit bezorgdheid voor hun familie hielden ze zich hieraan. 'Mijn vader en moeder kwamen allebei uit een gezin van zes kinderen. Al die broers en zussen… Ze zijn er nooit achter gekomen hoe het ze vergaan is. Toen alles begon te veranderen leefden ze beiden niet meer.'

In 1987 ging Marina zelf voor het eerst naar Rusland, met een reis van de vriendschapsvereniging Frankrijk-USSR. 'Het was vreemd in Rusland te zijn. Ik had geen gevoel van herkenning. Maar ik dacht steeds, misschien kom ik wel allerlei familie tegen en dan weet ik dat niet. Dat had best gekund. Ik zal het nooit weten.'

Twee jaar later ontving ze via een omweg een brief van Tanja, de jongste zus van haar moeder. Tanja was 7 jaar toen haar grote zus emigreerde. 'Ik was zo ontzettend gelukkig met die brief, dat kan je je gewoon niet voorstellen.

Datzelfde jaar ben ik weer naar Moskou gegaan. Ik belde mijn nicht op en ik vroeg, "maar waar spreken we dan af? In een park of zo?" en Tanja zei: "Ben je gek, bij mij thuis natuurlijk!" Ze was nergens meer bang voor. Ik had het mijn ouders zo gegund dat ook mee te maken.'

Omhoog
Terug naar archief