Straatprotesten in Wit-Rusland door klaploperijbelasting

René Does

Op 25 maart 2017 vierde Wit-Rusland de 99ste verjaardag van Vrijheidsdag, de dag in 1918 dat de Volksrepubliek Wit-Rusland zijn onafhankelijkheid van Rusland uitriep. Dezelfde dag vonden de Wit-Russische autoriteiten het genoeg: demonstranten die in het centrum van de hoofdstad Minsk wilden protesteren tegen de klaploperijbelasting werden door de politie wegens het houden van een verboden demonstratie in het stadscentrum opgepakt en afgevoerd vóór ze aan hun protestmars konden beginnen. De autoritaire Wit-Russische president Aleksandr Loekasjenko wilde voorkomen dat een groeiende protestbeweging een bedreiging voor zijn regime kon vormen.

De protesten zijn het uitvloeisel van een presidentieel decreet dat Loekasjenko al in april 2015 ondertekende: 'Over het voorkomen van sociale afhankelijkheid'. Het decreet bepaalde dat burgers die meer dan 183 dagen in een kalenderjaar (dus meer dan een half jaar) niet officieel hadden gewerkt een heffing van 460 Wit-Russische roebel (circa 180 euro) per jaar moesten betalen. In de volksmond werd de heffing al snel 'klaploperijbelasting' genoemd, naar een vergelijkbare belasting uit de tijd van de communistische Sovjet-Unie.

Het presidentiële decreet was gericht op werklozen, enkele categorieën gepensioneerden en niet-werkende ouders van kinderen van zeven jaar en jonger die wel voorschools onderwijs volgen. Bijna 500.000 Wit-Russen komen voor betaling van de heffing in aanmerking, ofwel ongeveer 5 procent van de bevolking.

protesterende menigte achter een spandoek met 'basta'

De demonstraties begonnen in Minsk op 17 februari. Foto: charter97.org.

De uitvoering begon per 1 januari 2017. Eind december had het Ministerie van Belastingen ruim 240.00 aanslagen verzonden. Op 20 januari was de sluitingstermijn voor het betalen van de heffing over 2015 en op 20 februari die voor de heffing over 2016.

De straatprotesten tegen de klaploperijbelasting begonnen half februari. Op 17 februari vond de eerste 'mars van klaplopers' plaats in Minsk. Ruim 2.000 mensen gingen de straat op. Zij droegen plakkaten met teksten als 'Basta', 'De grootste uitvreter is de president', 'Een vinger in je reet, maar geen belasting', 'Weg met Loekasjenko' en 'Geen dictatuur'.

Deze mars werd door de autoriteiten geen strobreed in de weg gelegd. Sterker nog, Loekasjenko vloog gewoon weg naar de Russische badplaats Sotsji voor een combinatie van vakantie en overleg met zijn Russische collega Vladimir Poetin over de Russische gasprijs voor Wit-Rusland (een overleg dat overigens niet doorging).

Hierna vonden er wekelijks in het weekend flinke protestmarsen plaats, niet alleen in Minsk, maar ook in provinciesteden als Grodno, Brest, Orsj, Pinsk, Bobroejsk en Baranovitsji. Daar hanteerden demonstranten leuzen als 'Een ambtenaar is de grootste klaploper' en 'Geen decreet nummer drie, Loekasjenko vertrek!' (In het Russisch rijmt dit.)

Dat ook in de provinciesteden duizenden mensen de straat op gingen valt te verklaren uit het feit dat de gevolgen van de economische crisis waaronder Wit-Rusland al enkele jaren lijdt, vooral daar worden gevoeld en daar - anders dan in de hoofdstad Minsk - de meeste werklozen wonen. In Minsk kreeg het sociaaleconomische protest snel politieke trekken door aansluiting bij de protesten van individuele oppositieleiders en leiders van oppositiepartijen als de Verenigde Burgerpartij en Wit-Russische Christen-Democratie. Leiders als Poetin en Loekasjenko zijn altijd bevreesd dat in hun land een al dan niet gewelddadige 'kleurenrevolutie' tegen hun regime succes krijgt.

Loekasjenko is geen leider die vergissingen toegeeft, maar toch maakte zijn regime terugtrekkende bewegingen toen de protesten aanhielden. Na het eerste straatprotest in februari verklaarden de autoriteiten dat burgers in 'een moeilijke levenssituatie' die voor de heffing waren aangeslagen vrijstelling van betaling konden aanvragen.

Het hoofd van de presidentiële administratie, Natalja Katsjanova, legde uit dat de Wit-Russische begroting zich ook in 'een moeilijke levenssituatie' bevond: 'In Wit-Rusland worden omvangrijke overheidsuitgaven besteed aan sociale voorzieningen, onderwijs en gezondheidszorg. Dit zijn voorzieningen die worden gebruikt door de inwoners van ons land en daarom moeten zij op gepaste wijze deelnemen aan de financiering ervan.'

Na nieuwe 'marsen van klaplopers' zei Loekasjenko op 9 maart dat de deelnemers geen 'echte klaplopers' waren, maar burgers die per vergissing aanslagen hadden ontvangen en dat zijn decreet gericht was op 'leeglopers die gedwongen moeten worden om te gaan werken'.

Op 21 februari hadden 54.000 Wit-Russen de opgelegde heffingen betaald. Waarschijnlijk geeft dit cijfer aardig het aantal Wit-Russen weer dat actief is in de grijze economie van het land en de voorkeur gaf aan het betalen van de heffing boven extra aandacht voor hun activiteiten door de autoriteiten.

Dat het regime van Loekasjenko de 'klaploperijbelasting' überhaupt heeft ingevoerd en hiermee voor Wit-Russische begrippen grote protesten over zich afriep, wordt door commentatoren verklaard uit het verlies door de autoriteiten van gevoel voor de dagelijkse realiteit waarin de gewone Wit-Russische burgers leven.

Loekasjenko probeert de protestgeest weer in de fles te krijgen door zowel de stok te hanteren als een wortel voor te houden. Op 25 maart werd er door de politie hard ingegrepen tegen oppositieleiders die nieuwe demonstraties wilden aanvoeren op verboden plekken als het centrum van Minsk.

Na de marsen van 18 maart bevroor Loekasjenko de heffingen voor een jaar en gaf hij de regering opdracht vóór 1 mei het vraagstuk van de arbeidsparticipatie van werklozen op te lossen. Algemeen wordt verwacht dat de Wit-Russische regering over een jaar niet zal terugkomen op de heffingen en de nieuwe 'klaploperijbelasting' dan een zachte dood zal sterven.