Bruno Schulz
Brieven
Uitgeverij Pegasus & Stichting Slavische Literatuur
Samenstelling, redactie en inleiding: Kris Van Heuckelom en André Roosen
Amsterdam 2017
202 blz.
ISBN 9789061434290
€16,50
René Does
De Pools-joodse schrijver Bruno Schulz, tevens graficus en schilder (1892-1942), was een bijzondere auteur. Hij debuteerde in de jaren dertig van de vorige eeuw. Samen met zijn tijdgenoot Witold Gombrowicz (1904-1969) geldt Schulz als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het modernisme in de Poolse literatuur.
Anders dan Gombrowicz, die een flink oeuvre van romans, verhalen, toneelstukken en dagboeken achterliet, is Schulz de auteur van een klein verhalenoeuvre en slechts zo'n 150 brieven. Althans, een klein oeuvre van verhalen die gepubliceerd werden tijdens zijn leven en brieven die bewaard zijn gebleven.
Schulz werd op 19 november 1942 door een Gestapo-officier doodgeschoten in het getto van Drohobycz, een provinciestadje dat in het interbellum tussen de wereldoorlogen in het district Lwøw in het zuiden van de Poolse republiek lag. Vandaag de dag behoort het stadje onder de naam Drohobitsj tot de provincie Lviv in het westen van Oekraïne.
Waarschijnlijk heeft Schulz duizenden brieven geschreven, en heeft hij gewerkt aan het Duitstalige verhaal Die Heimkehr en een omvangrijke roman onder de titel De messias. Maar de Tweede Wereldoorlog heeft deze werken, brieven en misschien nog ander werk van de aardbodem doen verdwijnen.
Liefhebbers van het werk van Schulz hopen nog altijd op een miraculeuze vondst van zulk ongepubliceerd werk van de schrijver. Officieel gepubliceerd van Schulz zijn de verhalenbundels De kaneelwinkels (1934) en Sanatorium Clepsyda (1937) en enkele los gepubliceerde verhalen.
Kort geleden zijn 107 brieven van Schulz gepubliceerd in de serie Slavische Cahiers van Uitgeverij Pegasus en de Stichting Slavische Literatuur. In het zorgvuldig uitgegeven boekje, met de titel Brieven, worden de brieven ingeleid en geannoteerd door de Belgische en Nederlandse Schulz-kenners Kris Van Heuckelom en André Roosen. Roosen verzorgde ook een bibliografie van alle Nederlandse vertalingen van werk van Schulz.
In de inleiding schrijven de redacteuren dat het gepubliceerde werk van Schulz in totaal slechts zo'n 450 bladzijden omvat. Ze beschrijven verder de publicatiegeschiedenis van Schulz' werk in het Nederlands en de belangrijke rol hierin van zijn vertaler uit het Pools, Gerard Rasch.
Van Heuckelom en Roosen onderscheiden in het boek drie categorieën brieven, waarbij deze categorieën overigens geen scherpe grenzen hebben en elkaar overlappen. De brieven zijn geordend op basis van de correspondenten waaraan ze gericht zijn. Allereerst zijn er enkele lange openbare brieven, waarin Schulz zijn literaire credo uitlegt, zoals zijn brief aan Gombrowicz uit juli 1936.
Hierin schrijft Schulz: 'Ik ben geen liefhebber van makkelijke simplificaties (…). Algemeen genomen ben ik van mening dat onze psyche niet homogeen is wat betreft de ontwikkelingsgraad van de verschillende sferen en dat haar antinomieën en tegenstrijdigheden zich laten verklaren door het gelijktijdig bestaan en de kruising van diverse systemen. Dat is de bron van de desoriënterende veelsporigheid van ons denken.'
Verder zijn er brieven aan ambtelijke instanties en vooral brieven aan privé-personen. In deze laatste categorie zijn de grotere briefverzamelingen in de tweede helft van het boek aan twee vrouwelijke correspondenten, Romana Halpern en Anna Plockier, het mooist.
Schulz had - zacht gezegd - geen vrolijk leven, zo blijkt uit de brieven. Hij was ziekelijk, nerveus, indolent en leed onder depressies en liefdesverdriet. Wat het meest opvalt is zijn onbeholpenheid in en intense afkeer van dagelijkse beslommeringen. 'Ik zwicht voor het vooroordeel dat mijn werk pas dan kan beginnen, wanneer over de hele linie van het leven alle moeilijkheden overwonnen zijn, niets me bedreigt en een zucht van verlichting zweeft boven een tot rust gekomen "ziel". Maar daar kan men lang op wachten.'
Bovendien zat hij vast in het afgelegen Drohobycz, ver van de culturele en literaire wereld in de Poolse hoofdstad Warschau. Hij was in Drohobycz leraar handenarbeid op het plaatselijke gymnasium en had er de financiële zorg voor zijn zus en haar zoon en een nicht. 'Onderwijst u ook handenarbeid? Ik walg ervan, tot brakens toe!', schreef Schulz in 1934 aan de dichter en graficus Zenon Wásniewski.
Hij was alleen gelukkig als hij zich op momenten onbezorgd op lezen, schrijven of tekenen kon richten. En hij genoot van de natuur rond Drohobycz. Af en toe reisde hij naar Warschau. Schulz maakte maar één grote buitenlandse reis, naar Parijs, waar hij geïmponeerd was door 'de wonderlijke Parijse vrouwen'.
Die combinatie van onbeholpenheid en geografische afzondering leidde ertoe dat zijn brieven bijna allemaal roepen om betrokkenheid, erkenning en praktische hulp zijn. Vooral Romana Halpern wordt zo bedolven onder tijdrovende hulpverzoeken dat het voor de lezer haast een komisch karakter krijgt. In een brief van 19 mei 1938 zijn het er maar liefst drie op één bladzijde.
Als eerste: 'Zou je niet te weten kunnen komen op welke manier ik per expres een buitenlands paspoort met korting zou kunnen krijgen?' Een stukje verderop: 'Ik reken erg op jouw vermogen en wil om mij te helpen, op jouw altijd trouwe en goede paraatheid. Ik wil me inschrijven bij de PEN-club en heb Gombrowicz al gevraagd in verband hiermee.' En meteen in de volgende zin: 'Kun je me helpen aan aanbevelingen bij vooraanstaande personen in Parijs, schilders, schrijvers?'
Voor wie Schulz voor het eerst via deze brieven leest, zal dit boek een aansporing vormen zijn literaire werk ter hand te nemen. Voor de kenners van het literaire werk van Schulz, zal Brieven een onmisbare aanvulling in hun boekenkast zijn.