Arkadi Babtsjenko
De kleur van oorlog
Uitgeverij De Geus
Breda 2008
128 blz.
ISBN 9044511939
€19,90
Ivo Pertijs
'Ik spuug een sliertje tabak op het asfalt. Gezouten speeksel, met bloed - mijn tanden zijn allang kapot en zitten los. Ik kan geen vast voedsel eten, kauw met moeite brood. Als we in de eetzaal in plaats van brood harde beschuiten krijgen, eet ik alleen soep. Dat is bij ons allemaal zo', schrijft journalist Arkadi Babtsjenko in De kleur van oorlog. De Tsjetsjeens-Russische oorlog verdween nooit uit de levens van voormalige soldaten en Babtsjenko schreef daar dit autobiografische boek over.
Jaren later ziet Babtsjenko er, ondanks de ontberingen in oorlogstijd en het dagelijkse portie slaag dat hij voor de kiezen kreeg, behoorlijk gezond uit. Een timide journalist, eerder verlegen dan strijdbaar, althans, op het eerste gezicht. Zo kwam hij bij een gesprek op de redactie van Novaja Gazeta, de oppositiekrant waar Babtsjenko werkt, op mij over.
Ik kon mij er geen voorstelling van maken dat deze jongeman, nu 31 jaar oud, als jonkie in 1994 naar Tsjetsjenië werd gestuurd. Nog minder begreep ik waarom hij na zijn dienstplicht en een gevangenisstraf wegens desertie bewust als beroepsmilitair weer terugkeerde naar Tsjetsjenië om er op het einde van 1999 aan de tweede oorlog tussen de deelrepubliek en Rusland deel te nemen. Babtsjenko zelf weet het ook niet.
Veel oud-soldaten draaien volledig door, raken op het verkeerde pad of plegen zelfmoord. Babtsjenko kent genoeg voorbeelden. Om deze suïcidale levenswijze in vredestijd te begrijpen hoeft men slechts De kleur van oorlog te lezen. Na afloop van de tweede oorlog in maart 2000 schreef Babtsjenko zijn herinneringen aan het front van zich af. Altijd had hij een notitieblok en een pen bij zich gehad. Aan psychologische hulp aan ex-soldaten doet het Russische ministerie van Defensie weinig tot niets. Oud-militairen zijn in de regel volledig op zichzelf aangewezen. Babtsjenko schreef louter voor zichzelf.
Door dit therapeutische schrijven, dat uiteindelijk in artikelen en boekvorm verscheen, krijgt de buitenwereld de kans om de Russisch-Tsjetsjeense oorlog door de ogen van een dienstplichtige en beroepsmilitair te zien. Vrolijk word je er niet van. Babtsjenko beschrijft gedetailleerd de brute mishandelingen in de kazerne in Mozdok waar hij te maken kreeg met dedovsjtsjina (ontgroening) van het ergste soort. Terwijl verderop de oorlog woedde, leefden de oudere soldaten zich uit op de rekruten opdat zij begrepen wat het leger inhield.
Wie de opeenstapeling van geweld tegen Babtsjenko en zijn leeftijdsgenoten, destijds achttien jaar, bladzijde na bladzijde leest, kan zich nauwelijks voorstellen dat een mens dit dagelijkse geweld überhaupt overleeft of waar de kracht om door te leven vandaan komt. Door de precisie waarmee Babtsjenko de stortbui aan klappen beschrijft voel je je als lezer machteloos, als een toeschouwer achter een glazen wand die maar niet bij een drenkeling kan komen. Het is de kracht van De kleur van oorlog, dat de lezer confronteert met het rauwe soldatenleven. Daar kan zelfs het beste rapport van Human Rights Watch niet tegenop.
Babtsjenko schrijft niet als mensenrechtenactivist of wereldverbeteraar, maar als oud-soldaat die door een hel ging. In tegenstelling tot zijn vermoorde collega Anna Politkovskaja maakte Babtsjenko alles zelf mee. Babtsjenko schrijft over honger, eenzaamheid, afranselingen op de kazerne en bloedige taferelen aan het front. Diverse keren werd hij naar Tsjetsjenië gestuurd.
Daar stuitte hij met zijn kameraden op 'de Tsjechen', zoals de Russen de Tsjetsjeense strijders noemden. 'De Tsjechen lachen, en schreeuwen iets in hun eigen taal toe, vervolgens leggen ze een gevangene op zijn zij op het asfalt, drukken zijn hoofd met hun voet tegen de grond en snijden hem tot tweemaal toe met een mes de keel door. De jongen ligt met zijn handen op de rug te schokken en te kermen terwijl een zwarte stroom uit zijn doorgesneden keel op het asfalt loopt.' De Tsjetsjenen laten de gevangene voor de ogen van de Russen op straat doodbloeden. Kort voor de dood intreedt, schieten de Tsjetsjenen een salvo lichtspoormunitie in de rug van het slachtoffer.
Dit soort beelden verscheen later regelmatig ongecensureerd op de Russische televisie, maar de kijker kreeg de getraumatiseerde Russische soldaten die toekeken niet te zien, de soldaten die honger leden en kameraden zwaargewond zagen terugkeren of stierven. 'We denken nergens aan. Allemaal fabeltjes uit slechte oorlogsfilms - dat soldaten aan huis terugdenken als ze rust hebben. We zijn dat helemaal vergeten,' schrijft Babtsjenko op een zeker moment. 'Onze wereld is de oorlog. Ons leven is de dood. Onze verlangens en aandriften zijn dood - we zijn pas achttien, maar we willen niets meer van het leven.'
Je zou denken dat er op de wereld niemand is die minder met oorlog te maken zou willen hebben dan Babtsjenko. Een misvatting. 'Ik ben alleen geïnteresseerd in oorlog en alles wat er mee te maken heeft,' biechtte de journalist destijds tijdens ons gesprek op. In De kleur van oorlog onderstreept hij dit nogmaals: 'Ik hou van jou, oorlog.'
Dat ik maanden later op het internet op een serie bloedige foto's stuit die Babtsjenko als oorlogscorrespondent in Zuid-Ossetië nam, verbaasde mij amper. Op één foto poseert de journalist in het oorlogsgebied. Hij ziet er tevreden uit als iemand die na jaren afwezigheid terugkeert naar zijn geliefde Heimat. Slechts door het lezen van De kleur van oorlog kunnen wij - buitenstaanders - de honderdduizenden onbegrepen Russische soldaten die net als Babtsjenko door de Tsjetsjeense hel gingen, beter begrijpen. Een must.