Pete Earley
Comrade J. The Untold Secrets of Russia's Master Spy in America after the End of the Cold War
G.P. Putnam's Sons
New York 2007
340 blz.
ISBN 978-0-399-15439-3
Ongeveer €20,-
Ben de Jong
Omstreeks 1986 vond er in Moskou een privé-diner plaats van een aantal hoge officieren van het Eerste Hoofddirectoraat van de KGB, de tak van de dienst die verantwoordelijk was voor inlichtingenwerk in het buitenland. De toenmalige chef van het directoraat, Vladimir Krjoetsjkov, was ook aanwezig en deelde tijdens het diner officieel mee dat de KGB-officier en CIA-agent Pigoezov wegens verraad was geëxecuteerd. Alle gasten stonden op en begonnen te applaudisseren. Dit niet alledaagse voorval is te vinden in de memoires van de in 2000 naar de Amerikaanse FBI overgelopen voormalige KGB-officier Sergej Tretjakov, die naar eigen zeggen als medewerker van de buitenlandse inlichtingendienst SVR zelf bij het diner aanwezig was. Tretjakovs memoires zijn door Pete Earley, een gerenommeerde Amerikaanse auteur op het gebied van spionagegeschiedenis, opgetekend en gepubliceerd als Comrade J. De titel slaat op de codenaam die Tretjakov in interne berichten gebruikte.
Doorgaans is er een probleem met memoires als die van Tretjakov, namelijk dat een controle van de belangrijkste feiten onmogelijk is. De Russische overheid zal uiteraard geen inzage geven in het personeelsdossier van zijn ex-werknemer Tretjakov en ook de FBI doet er verder het zwijgen toe. Dit laatste, hoewel begrijpelijk, is buitengewoon jammer omdat Tretjakov gedurende minstens drie jaar voordat hij overliep als 'agent in place' actief is geweest voor de FBI, zo wordt uit Comrade J duidelijk. Hoe dat precies in zijn werk is gegaan en welk soort informatie Tretjakov aan de FBI heeft doorgegeven, blijft duister.
Het bovenstaande voorbehoud op het punt van controleerbaarheid neemt niet weg dat Comrade J een zeer waardevol boek is dat een authentieke en over het algemeen betrouwbare indruk maakt. Het geeft veel interessante inzichten in de vaak duistere wereld van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Tretjakov trad begin jaren tachtig bij de KGB in dienst en was toen hij overliep ook niet de eerste de beste binnen de SVR. Hij was de plaatsvervangend rezident in New York, waarbij de rezident de persoon is die aan het hoofd staat van de vestiging van de dienst in een bepaalde stad. New York is als vestigingslocatie voor de SVR onder meer interessant omdat zich daar de zetel van de Verenigde Naties bevindt.
Opvallend, maar niet verwonderlijk, is de continuïteit tussen de werkwijze van de vroegere KGB en de SVR. Voor een groot deel worden dezelfde methodes van inlichtingenwerk en dezelfde termen gebruikt.
Neem de casus van president Clintons onderminister van Buitenlandse Zaken Strobe Talbott, over wie naar aanleiding van het verschijnen van Comrade J in de Verenigde Staten enig rumoer ontstond. Tretjakov laat weten dat Talbott in de boekhouding van de SVR werd opgevoerd als een 'special unofficial contact', een term die in Vasili Mitrokhins KGB Lexicon uit 2002 is terug te vinden als 'osobaja neofitsialnaja svjaz'.
Talbott was geen agent, dat wordt door Tretjakov tegenover Earley benadrukt, maar de SVR kon wel nuttige informatie van hem te weten komen via Talbotts intensieve contacten met Georgi Mamedov, in de jaren negentig een hoge functionaris in het ministerie van Buitenlandse Zaken in Moskou. Dat Talbott speciale contacten met Mamedov onderhield, vermeldt hij ook zelf in zijn memoires The Russia Hand.
Mamedov, op dit moment Russisch ambassadeur in Canada, stond volgens Tretjakov in nauwe verbinding met de SVR en rapporteerde alles wat hij van Talbott hoorde trouwhartig aan die dienst. Ook instrueerde de SVR, nog steeds in de versie van Tretjakov, Mamedov om in zijn gesprekken met Talbott bepaalde thema's aan te snijden waarin de dienst geïnteresseerd was.
Een heel aannemelijk verhaal, dat treffend illustreert hoe een inlichtingendienst aan waardevolle informatie kan komen zonder dat de bron in kwestie een volwaardige agent is die na werktijd op zijn kantoor stiekem geheime documenten kopieert om die aan een vijandige dienst door te geven. Talbott heeft overigens de versie van zijn relatie met Mamedov zoals die in Comrade J te vinden is, krachtig ontkend.
Een ander thema betreft inlichtingenoperaties binnen het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS). Daarover heeft de SVR na 1991 altijd beweerd dat die er niet zijn, althans dat de dienst geen agenten in de GOS-landen rekruteert. Misschien was dat ook helemaal niet nodig, kan men na het lezen van Comrade J denken. Een van de meest dramatische onthullingen van Tretjakov is namelijk dat Eldar Koelijev, in de jaren negentig de permanente vertegenwoordiger van Azerbeidzjan bij de Verenigde Naties in New York, in het diepste geheim een inlichtingenofficier in vaste dienst was van de SVR.
Een affaire die Tretjakov uitvoerig bespreekt betreft die rond de SVR-officier Aleks-andr Kramar, die in de jaren negentig als ambtenaar van de Verenigde Naties een sleutelrol speelde bij het beruchte 'Oil for Food'-programma dat Saddam Hoessein toestond een beperkte hoeveelheid olie op de wereldmarkt te verkopen, zogenaamd ten bate van de Iraakse bevolking. Politici uit alle werelddelen, onder wie ook Russen, hebben zich daarbij schaamteloos verrijkt en de SVR was van alles op de hoogte. Sterker nog, de dienst speelde volgens Tretjakov via Kramar in die onfrisse affaire een sturende rol.
Comrade J is een verhelderend boek met jammer genoeg één irritant en onvergeeflijk minpunt: een register ontbreekt.