Alan Cowell
The Terminal Spy. The Life and Death of Alexander Litvinenko
Doubleday
Londen 2008
352 blz.
ISBN 9780385614160
€26,95

Poloniumsporen

Ben de Jong

Aleksandr Litvinenko is alweer twee jaar dood. De tot Brit genaturaliseerde Rus overleed op 23 november 2006 in een Londens ziekenhuis nadat hij drie weken daarvoor met het uiterst radioactieve polonium-210 was besmet. In de westerse media is zijn zaak inmiddels op de achtergrond geraakt, maar er zijn wel de nodige boeken over geschreven. Eén ervan is The Terminal Spy van de Britse journalist en correspondent van The New York Times, Alan Cowell.

Cowell schreef een uitstekend boek, dat uitvoerig ingaat op Litvinenko's carrière bij de Russische veiligheidsdienst FSB, voordat hij in 2000 in het kielzog van zijn beschermheer Boris Berezovski naar Groot-Brittannië vluchtte.

Voor een goed begrip van Livinenko's zaak is de periode dat hij bij de FSB werkte, belangrijk. Litvinenko was onder meer werkzaam bij OeRPO, een speciale en zeer geheime eenheid van de dienst die zich formeel bezighield met de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, maar in werkelijkheid verantwoordelijk was voor 'speciale taken', zoals dat in het jargon van de FSB en ook zijn voorganger de KGB heette. Welke speciale taken Litvinenko als lid van OeRPO precies heeft uitgevoerd, is niet duidelijk, maar Cowells vermoeden lijkt gewettigd dat het daarbij onder meer om buitengerechtelijke executies ging.

Litvinenko kwam in de problemen toen hij in 1998 op een persconferentie in Moskou naar buiten bracht dat hij en enkele van zijn collega's opdracht hadden gekregen Berezovski te liquideren. Litvinenko bracht deze beschuldiging luidruchtig naar buiten en deed daar later, in ballingschap in Groot-Brittannië, nog een schepje bovenop door zonder al te veel bewijzen de FSB ervan te beschuldigen de aanstichter te zijn geweest van de reeks bomaanslagen die in de zomer van 1999 enkele honderden Russische burgers het leven hadden gekost. Volgens sommigen hebben dit soort uitlatingen elementen binnen de FSB, en wellicht ook Poetin zelf, ertoe gebracht, de liquidatie van Litvinenko in Londen te gelasten.

Cowell gaat in op de actuele politieke ontwikkelingen in Rusland en schenkt onder meer aandacht aan de rol van de siloviki. Hij typeert deze groep van voormalige KGB'ers rond Poetin als personen die behalve hun verleden ook het kenmerk delen dat zij 'hun ware doeleinden verbergen, op een samenzweerderige en geheime manier opereren en vooral het geloof delen dat het doel de middelen heiligt'.

Het doel is daarbij volgens Cowell de controle over alle machtsmiddelen op het gebied van rechtspraak, economie en politiek. Een belangrijk gemeenschappelijk element in de filosofie van de siloviki is ook de sterke xenofobische overtuiging dat Rusland in de wereld kwade machten tegenover zich vindt die niets dan slechte bedoelingen hebben.

Cowell is vooral verhelderend in zijn uitleg over het gebruik van polonium-210 voor de moord en over het spoor dat de stof in Londen en elders heeft achtergelaten. De inhoud van het strafrechtelijke onderzoek, op grond waarvan de Britse overheid om de uitlevering van de Rus Andrej Loegovoj heeft gevraagd, is nog steeds niet vrijgegeven.

Men kan echter gevoeglijk aannemen dat het vooral het polonium is geweest dat de Britse onderzoekers letterlijk op het spoor van de vermoedelijke dader(s) heeft gezet. De halfwaardetijd - de periode die nodig is om de radioactieve straling die de stof afscheidt met de helft te doen verminderen - van polonium-210 is 138 dagen. Dit heeft waarschijnlijk ook belangrijke informatie opgeleverd over het productietijdstip van het polonium waarmee Litvinenko werd vergiftigd. Daarmee kon ongetwijfeld ook het tijdstip van het begin van de operatie om hem te liquideren worden vastgesteld.

Cowell wijst erop dat het polonium zeer waarschijnlijk afkomstig was uit een militair laboratorium bij de Russische stad Sarov, zoals ook al door andere bronnen is gemeld. Het is een stof die zelfs door een briljante chemicus slechts met groot risico op een zolderkamertje kan worden geproduceerd.

Het poloniumspoor werd ook vastgesteld op plaatsen waar Litvinenko in de dagen voor zijn moord niet geweest was, maar Loegovoj en zijn Russische metgezel Dmitri Kovtoen wel. Het spoor - of liever gezegd het ontbreken daarvan - maakte het voor het Britse onderzoeksteam mogelijk om met grote zekerheid te zeggen dat Litvinenko nog niet was vergiftigd toen hij op 1 november 2006 's middags zijn ontmoeting had met onder anderen Loegovoj en Kovtoen in de Pine Bar van het Londense Milennium Hotel.

Na de ontmoeting trokken Litvinenko en het duo Loegovoj-Kovtoen vervolgens hun afzonderlijke poloniumsporen door Londen. Het door Loegovoj en Kovtoen meerdere keren naar voren gebrachte idee dat Litvinenko zelf de bron van het polonium was, wordt door het ontbreken van sporen afkomstig van Litvinenko tot de middag van 1 november, weerlegd, terwijl de twee andere Russen toen al bezig waren hun sporen in Londen en elders achter te laten.

In januari 2008 verscheen van de Britse journalist Martin Sixsmith The Litvinenko File. Sixsmith heeft zeker geen onverdienstelijk boek geschreven, waarin ook hij tal van interessante details boven water haalt over de FSB-carrière van Litvinenko. Hij is echter minder uitvoerig over de poloniumkwestie en stelt bovendien zonder noemenswaardig argument dat Poetin waarschijnlijk niet de opdrachtgever van de moord is geweest.

Cowell kan over dit laatste bij gebrek aan bewijs ook geen echte uitspraak doen, maar concludeert dat het poloniumspoor in ieder geval wijst op directe betrokkenheid van Loegovoj en Kovtoen. Wat precies de aard was van die betrokkenheid en, misschien wel de belangrijkste vraag in dit verband, wie de opdrachtgever is geweest, daarover loopt het spoor in Moskou dood. Dat kan ook moeilijk anders, omdat de Russische overheid niet van zins is aan een serieus onderzoek naar de moord op Aleksandr Litvinenko mee te werken.