Nederland en de Praagse Defenestratie

door Hans Renner

Met de toetreding van Tsjechië tot de NAVO in maart 1999 zijn Nederlanders en Tsjechen bondgenoten geworden. Niet voor de eerste keer in de Europese geschiedenis. Aan het begin van de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) bonden de Nederlandse Republiek en het overwegend protestantse Koninkrijk Bohemen gezamenlijk de strijd aan tegen de Habsburgers. Een relaas van een kortstondige Tsjechisch-Nederlandse politieke en militaire samenwerking uit het verleden.

De Dertigjarige Oorlog is in onze vaderlandse geschiedenis de lange slotfase van de tachtigjarige strijd tegen de Spanjaarden. Vaderlandse historici laten de Nederlandse Opstand beginnen met de Slag bij Heiligerlee op 23 mei 1568, waar de broer van Willem van Oranje, Lodewijk van Nassau, een overwinning op de Spaanse troepen behaalde.

De opstand in het koninkrijk Bohemen - wat een symboliek - begon in Praag ook op 23 mei, maar dan in het jaar 1618. Precies vijftig jaar na de Slag bij Heiligerlee. De grote gebeurtenis van die dag is de geschiedenis ingegaan als de Praagse Defenestratie. Haar merkwaardige afloop is bekend. De rebellerende protestantse edelen trokken naar de Praagse Burcht, arresteerden beide katholieke stadhouders van de Habsburgse koning, die in Wenen zetelde, en zij gooiden de heren het raam uit. Beide gezagsdragers bleven na een val van zeker 18 meter vrijwel ongedeerd. Bovendien wisten zij te ontkomen. Deze farce ging vooraf aan een groot Tsjechisch drama.

Hoe keken wij naar het anti-Habsburgse verzet in de Tsjechische landen, waar de overweldigende meerderheid van de bevolking protestant was en slechts een minderheid van 15, hooguit 20 procent katholiek? Het antwoord laat zich raden: met grote sympathie. Onze Republiek bevond zich destijds tegen het einde van het Twaalfjarig Bestand met Spanje. In de kerken van Nederland werd intens gebeden voor de voorspoed van de Tsjechische opstandelingen.

Maar meer nog dan aan gebeden hadden de Tsjechen behoefte aan Nederlandse geldelijke steun en militaire hulp. De Staten-Generaal stonden weliswaar positief tegenover het Tsjechische verzet, maar op de bemoedigende woorden aan het Tsjechische adres volgden voorlopig geen daden.

Pas na de onthoofding van de 'stokoude schuldeloze helt, rampzalige Van Oldenbarnevelt' op 13 mei 1619 - toen de opstand in Bohemen reeds een jaar duurde - kwam er schot in de Tsjechische zaak. Reeds daags na de executie behandelden de Staten-Generaal de Tsjechische aanvraag en verplichtten zich het verzet maandelijks met 50.000 gulden te steunen, in de vorm van een lening. Nog in dezelfde maand werd het eerste geld aan Tsjechische gezanten in Den Haag overhandigd. Het eerste regiment huurlingen werd naar Bohemen gestuurd.

De opstandelingen in Bohemen zetten de Habsburgse koning af. Zij dachten een diplomatieke meesterzet te hebben verricht door nog in hetzelfde jaar op de Tsjechische troon de calvinistische vorst en aanvoerder van de Protestantse Unie, Frederik van Palts te kiezen. Het feit dat deze jonge keurvorst uit Heidelberg familierelaties had met koning Jacobus I van Engeland en met het Huis van Oranje (hij was een kleinzoon van Willem de Zwijger) was voor zijn kandidatuur doorslaggevend.

De verwachte internationale steun bleef echter uit. Jacobus voelde er niets voor om zich in Bohemen militair te engageren. Onze Republiek wilde de opstand wel actief steunen, maar alleen in een gecoördineerde actie met Engeland. Anders niet.

De smeekbedes vanuit Bohemen aan de Staten-Generaal werden steeds dringender. Er bestaat zelfs een Tsjechisch memorandum uit begin 1620, waarin hoge Praagse gezagsdragers aan de Staten-Generaal onder meer de interessante suggestie doen om de Spaanse zilvervloot te overvallen. Toen Piet Hein acht jaar later, in 1628, zijn heldendaad verrichtte en een buit van 11,5 miljoen gulden kaapte, was voor de Tsjechische opstandelingen alles reeds voorbij.

Toch was de Nederlandse hulp in de strijd van Bohemen tegen Habsburg aanzienlijk. Zowel financieel als militair. In het jaar 1620 bevonden zich over het Tsjechische grondgebied verspreid zeker vijf- tot zesduizend manschappen die uit de noordelijke Nederlanden afkomstig waren. Deze Nydrlanti, zoals zij werden genoemd, vormden ongeveer een achtste deel van de totale Tsjechische strijdmacht.

Dat de Tsjechische Opstand roemloos ten onder ging lag niet aan de hoogte van de subsidies uit de Republiek. De Tsjechische catastrofe had andere oorzaken. Er stonden geen belangrijke Europese grootmachten aan de Tsjechische zijde. Het meest desastreus voor het verloop van de Opstand in Bohemen was echter de houding van de Tsjechische leiders zelf. Zij misten de grote persoonlijke betrokkenheid, zelfs verbetenheid, die Willem van Oranje, zijn broers en andere verzetsleiders vanaf 1568 in de Nederlanden aan de dag legden. Het gevoel 'het is voor ons erop of eronder' kenden de Tsjechische aanvoerders in die mate niet.

Dit is begrijpelijk. De Tsjechische voormannen waren in het begin van hun rebellie baas in eigen land. Het ware gezicht van Habsburg kenden zij nog niet. De Nederlanders daarentegen waren van meet af aan door Alva en zijn Spanjaarden geterroriseerd.

Door gebrek aan financiële middelen, militair materieel en motivatie stortte het Tsjechische anti-Habsburgse verzet in nog voordat de beslissende slag op de Witte Berg, voor de poorten van Praag, plaats vond. De zwarte dag in de Tsjechische geschiedenis viel op 8 november 1620. Binnen amper twee uur was de zaak bekeken. Het gewapende treffen tussen de keizerlijke troepen en hun bondgenoten aan de ene kant en de Boheemse strijdkrachten aan de andere kant, waar zich ook enkele Nederlandse contingenten bevonden, ontaardde in een massale vlucht aan Tsjechische zijde.

De 'winterkoning', zoals de Tsjechische koning Frederik spottend genoemd werd, aangezien hij slechts een winter in Praag regeerde, verliet haastig de stad door de oostelijke poort, terwijl vanuit het westen de vijand binnenstormde. Hij zou nooit meer in het land terugkeren. De koning vestigde zich in 1622 met zijn minihof in Den Haag, waar hij asiel kreeg. Hij stierf in ballingschap. Met hem vervloog de hoop op een zelfstandig Tsjechisch koninkrijk.

De Habsburgse wraak was erger dan de somberste Tsjechische verwachtingen: 27 leiders van de opstand werden op het Oude Stadsplein in Praag terechtgesteld. Maar liefst driekwart van de bezittingen van de Boheemse adel werd door Habsburg geconfisqueerd. Een gedwongen rekatholisering van de bevolking begon. Wie zich niet tot het katholicisme wilde bekeren, werd gesommeerd het land te verlaten. Zeker honderdduizend, misschien wel tweehonderdduizend protestanten ontvluchtten het land en vestigden zich in het buitenland. Ook in Nederland, zoals de geleerde Jan Amos Comenius, die zijn laatste rustplaats in Naarden vond.

Onze Republiek heeft optimaal geprofiteerd van de Dertigjarige Oorlog in het algemeen en van de Vrede van Munster (1648) in het bijzonder. Nederland werd in de 17e eeuw, de Gouden Eeuw, een zelfbewuste maritieme wereldmacht. Het koninkrijk Bohemen daarentegen was de voornaamste verliezer van de Westfaalse Vrede en verdween voor driehonderd jaar in het Oostenrijkse staatsverband. De tot het katholicisme bekeerde Tsjechen raakten in zichzelf gekeerd.

Vanaf die tijd stonden de Nederlanders en de Tsjechen in Europa als het ware met de rug naar elkaar toe. De Nederlanders profiteerden van de buitenlandse contacten en invloeden, de Tsjechen ondervonden nadeel van de opgelegde isolatie. Aan deze isolatie heeft de omverwerping van het communisme in 1989 een einde gemaakt. De weg naar Europa lag weer open. Tien jaar later werden de Nederlanders en de Tsjechen bondgenoten.

Omhoog
Terug naar archief