Orde op komst in Servische partijenchaos

Arjen Berkvens

Sinds de revolutie tegen Slobodan Milosevic en zijn regime in oktober 2000 hebben zich in Servië stormachtige politieke ontwikkelingen voorgedaan. Nu de nieuwe parlementsverkiezingen naderen, is tussen de politieke partijen een stoelendans ontstaan die vooral gaat om de volgende vragen: wie doet er mee en wie doet het met wie?

Deze vragen lijken niet geïnspireerd door een fundamenteel debat over de toekomst van het land, maar veel meer gebaseerd op persoonlijke conflicten, strategische afwegingen en ambities. In zekere zin staat de ideologische identificatie van politieke partijen in Servië nog in de kinderschoenen. Dat komt doordat in de jaren negentig maar één vraag telde in de Servische politiek: ben je voor of tegen Milosevic? Door de militaire conflicten en het ontbreken van een democratische rechtstaat kon men zich de luxe van andere ideologische discussies niet veroorloven.

De oppositie werd gevormd door pro-Europese partijen die zich hard maakten voor een democratische rechtsstaat en zich tegen het militante nationalisme richtten. Zij vond daarbij de Socialistische Partij van Servië van Milosevic, Links Joegoslavië (JUL) van zijn vrouw Mira Markovic en de Servische Radicale Partij van de nu in Den Haag vastzittende Vojislav Seselj tegenover zich.

In de jaren negentig worstelde de oppositie constant met het nationalisme. Een radicaal antinationalistische beweging zou in Servië nooit de meerderheid van de stemmen halen of de kracht ontwikkelen om met andere dan electorale middelen het regime op de knieën te dwingen.

In de oppositie waren ook altijd groepen en partijen aanwezig die nationalistisch en tegelijkertijd vóór een democratische rechtsstaat en tégen etnisch geweld. Vaak waren dat mensen die in de jaren tachtig en negentig in conflict waren geraakt met Milosevic. Vojislav Kostunica, de leider van de oppositie in 2000, kan als zodanig worden gekwalificeerd.

Slechts een coalitie van gematigd nationalistische en democratische pro-Europese krachten was in staat om Milosevic te verslaan. Op 5 oktober 2000 was het zover, maar na het verdwijnen van de gedeelde vijand werd duidelijk dat de bonte lappendeken van partijen en groeperingen, die de nieuwe regering vormden, onherroepelijk uit elkaar zou vallen.

Dat gebeurde dan ook. Een keiharde machtsstrijd tussen Kostunica, de president van Joegoslavië, en Zoran Djindjic, de premier van Servië, domineerde lange tijd de politieke arena. Tegelijkertijd werd de Servische samenleving geconfronteerd met de macht van een conglomeraat van maffia-achtige syndicaten, waarin tijdens de Milosevic-jaren oorlogsmisdadigers, militairen, smokkelaars, milities, politiefunctionarissen, politici en ambtenaren de handen ineen hadden geslagen.

De revolutie van 5 oktober 2000 heeft deze structuren nauwelijks aangetast en het is duidelijk dat er tussen de democratische oppositie onder leiding van Djindjic en de onderwereld afspraken zijn gemaakt. In ruil voor afzijdigheid tijdens de opstand werden militante strijdgroepen als de Rode Baretten van commandant Legija na het slagen van de revolutie met rust gelaten. Zij konden vervolgens hun gang gaan en hun onderwereldimperia uitbouwen.

Geruchten dat de Servische regering deze groepen zou gaan aanpakken en sleutelfiguren zou gaan uitwijzen aan het Joegoslavië-Tribunaal hebben hoogstwaarschijnlijk tot de moord op premier Djindjic geleid. De schok die vervolgens door de Servische samenleving ging, leidde tot een ongekende ‘operatie schone handen’, met duizenden arrestaties.

Het is moeilijk voor te stellen dat er naast deze complexe en destructieve conflicten nog ruimte is voor een ‘normale’ ideologische strijd over politieke vragen als de ontwikkeling van de economie, het stelsel van sociale voorzieningen, de erbarmelijke staat van de gezondheidszorg, de rechten van minderheden en de toekomst van het onderwijs.

Toch hebben deze vragen geleid tot een ideologische oriëntatie van de politieke partijen. De aanwezigheid van internationale politieke stichtingen, waarin de sociaal-democratie, de christen-democratie, het liberalisme en de groene beweging zijn vertegenwoordigd, heeft dit proces aangemoedigd. Zo koos de zeer gerespecteerde brede burgerbeweging Civiele Alliantie voor het liberalisme. Deze keuze werd hoogstwaarschijnlijk gestimuleerd door de keuze van de Democratische Partij (DP) van de vermoorde Djindjic voor de Socialistische Internationale. G17+ en de Democratische Partij van Servië (DSS) van Kostunica kozen voor de Europese christen-democratie.

Nu de parlementsverkiezingen naderen (uiterlijk december 2004, maar waarschijnlijk eerder) zijn ook de politieke partijen op drift geraakt. Kleine partijen zoeken sterke partners om een kans te maken in het nieuwe parlement te komen, de geruchtenmachine over fusies draait op volle toeren en nieuwe partijen dienen zich aan.

Op dit moment lijkt er enige orde in de chaos te ontstaan en onderscheiden zich een viertal politieke bewegingen die een goede kans maken het volgende parlement te domineren. Allereerst is daar G17+. Deze partij is een voormalige economische denktank die zich heeft getransformeerd tot een liberale politieke partij. Miroljub Labus, de voormalige presidentskandidaat van de oppositiebeweging DOS, is de leider van deze partij. Hij wordt bijgestaan door Mladjen Dinki?, het voormalig hoofd van de Servische Nationale Bank. G17+ presenteert zich als een ‘schone handen partij’ en heeft een aanzienlijk aantal voormalige prominenten van de Democratische Partij (DP) in haar gelederen.

Sinds de dood van Djindjic is de DP onder leiding van Zoran Zivkovic, de huidige premier van Servië, een tweede zekerheid in het nieuwe parlement. De partij is in zwaar weer beland door beschuldigingen van connecties met de georganiseerde misdaad en ook door de verantwoordelijkheid voor het deels falende regeringsbeleid.

De DSS van Vojislav Kostunica leidt momenteel de meeste opiniepeilingen en is een derde belangrijke kracht. De partij heeft een conservatieve ideologie en wil een rem zetten op de hervormingen in het land. De vierde politieke macht bestaat uit de Servische Radicale Partij van Šešelj en de overblijfselen van de SPS van Miloševic.

Deze vier groepen hebben allen een aanhang in de peilingen die fluctueert tussen de tien en twintig procent. Kleinere partijen die de kiesdrempel van vijf procent nooit zullen halen, overwegen fusies of coalities met hen.

De grote vraag op dit moment is of er ruimte is voor een vijfde politieke kracht. De verzetsbeweging Otpor (Verzet) lijkt aanspraak op deze positie te maken. Otpor leidde het verzet tegen Miloševic en heeft in potentie een enorm netwerk van jonge mensen om een succesvolle verkiezingscampagne te voeren. Het is ook mogelijk dat Otpor zich aansluit bij G17+.

De strijd zal dus gaan tussen drie ‘oude’ politieke partijen en mogelijk twee nieuwko-mers. De tientallen andere partijtjes, vaak ook op regionale of etnische grondslag gesticht, zullen proberen zich aan te sluiten om niet ten onder te gaan.

Arjen Berkvens is historicus en directeur van de Alfred Mozer Stichting

Omhoog
Terug naar archief