Habsburgse sfeer in Hongaars Sopron

László Marácz

In het uiterste noordwesten van Hongarije ligt aan de Oostenrijks-Hongaarse grens de stad Sopron (Ödenburg). Sopron ligt 60 kilometer onder Wenen in een dal aan de uitlopers van de Alpen en aan het Fertö-meer (Neusiedlersee). Het Fertö-meer is een beschermd natuurgebied dat door Oostenrijk en Hongarije samen wordt beheerd. Sopron is dus de ideale plek voor wie geďnteresseerd is in het culturele erfgoed van de Habsburgse Dubbelmonarchie.

Om in Sopron te komen sla je onder Wenen af naar het Helenatal, een prachtig natuurgebied. Achter de rivier de Lajta, tot het uiteenvallen van de Dubbelmonarchie de grens tussen Oostenrijk en Hongarije, reis je over het platteland van de streek Burgenland.

De dorpen met ooievaarsnesten in Burgenland zien er 'Hongaars' uit. Veel van de huizen en landgoederen, zoals het winterverblijf van de steenrijke Hongaarse adellijke familie Eszterházy in Eisenstadt, zijn geschilderd in de doffe gele kleur die ook de huizen aan de Hongaarse kant van de grens bezitten.

De Südautobahn leidt langs het 36 kilometer lange Neusiedlermeer (Hongaars Fertö-meer) tot de Oostenrijks-Hongaarse grens bij het grensstation Klingenbach-Sopron. Vlak over de grens doemen de eerste grauwgrijze flatgebouwen op van de kolossale buitenwijk van Sopron, Jerevánstad, die onder het communisme in de jaren zeventig is opgetrokken.

Sopron was ten tijde van de Dubbelmonarchie de belangrijkste stad van Burgenland, dat zich vanaf Bratislava, de huidige hoofdstad van Slowakije, in het noorden via Sopron in zuidelijke richting tot aan de stad Köszeg uitstrekt. In die tijd was de stad een belangrijk infrastructureel en handelsknooppunt. De trein- en postroute liep van het keizerlijke Wenen naar het koninklijke Hongarije over Sopron.

Na de Eerste Wereldoorlog, toen de grens tussen Oostenrijk en Hongarije definitief vastgesteld werd, werd Sopron van belangrijk regiocentrum gedegradeerd tot een perifere stad in het uiterste noordwesten van het Hongaarse land.

De communisten gaven Sopron na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe bestemming. In het kader van de nationale urbanisering en modernisering werd Sopron opgepompt tot een middelgrote arbeidersstad. Het resultaat was de bouw van Jerevánstad rond het oude centrum. Dankzij de nieuwe wijk kreeg Sopron meer dan 50.000 inwoners. De arbeiders die Jerevánstad bevolkten, vonden werk in de textiel en de industriële meubelmakerij.

Sopron ligt precies op de Oostenrijks-Hongaarse etnische scheidslijn, die dwars door Burgenland loopt. De Duits-Oostenrijkse en Hongaarse inwoners van de stad hadden overigens in het koninkrijk Hongarije door de eeuwen heen een goede verstandhouding. De Hongaren noemen de Duitsers nog steeds troetelend 'ponsichters', wat een verbastering is van 'Bohnenzüchtern'. Dit verwijst naar de tijd toen de Duitsers in Sopron de kost verdienden met bonenteelt op de glooiende heuvels rond de stad.

De etnische saamhorigheid in Sopron bleek in 1921, toen na de Eerste Wereldoorlog de bevolking van Sopron werd geraadpleegd in een plebisciet om te bepalen of de stad bij Oostenrijk gevoegd zou worden of in Hongarije mocht blijven.

In de herfst van 1918 stortte de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie in en werd Sopron ingenomen door de Italiaanse legers. De Italianen, die tijdens de 'Grote Oorlog' het kamp van de geallieerden hadden gekozen, kregen zo het gezag over noordwest-Hongarije. Sopron telde in 1920 35.248 inwoners waarvan 48 procent Oostenrijkers, 48 procent Hongaren en de rest Kroaten. De stad had etnisch gezien dus ook aan Oostenrijk toebedeeld kunnen worden.

Het Italiaanse gezag, dat vond dat Hongarije in het Vredesverdrag van Trianon (1920) te zwaar gestraft was voor zijn aandeel aan de kant van de Centralen in de Eerste Wereldoorlog, nam het initiatief voor de hierboven genoemde volksraadpleging. Overigens werden de nieuwe Hongaarse landsgrenzen na de Eerste Wereldoorlog alleen in Sopron met behulp van een volksreferendum vastgesteld.

Een belangrijk aandeel in het mobiliseren van de bevolking voor Hongarije hadden Hongaarse docenten en studenten van de Mijnbouwuniversiteit van Selmecbánya, het huidige Banská Stiavnica in Slowakije. Selmecbánya kwam na de Eerste Wereldoorlog terecht in het nieuwe Tsjechoslowakije, waar deze plaatselijke Hongaarse universiteit niet langer mocht functioneren. Staf en studenten besloten daarop massaal naar de Bosbouwuniversiteit in Sopron te verkassen. Zij moedigden de bevolking van Sopron aan voor Hongarije te stemmen.

Zij wilden niet dat 'hun' Hongaarse stad en universiteit opnieuw buiten Hongarije zouden vallen. Bij het plebisciet, dat op 14 december 1921 gehouden werd, stemde 72,7 procent van de bevolking van Sopron voor Hongarije, waardoor Sopron voor Hongarije behouden bleef. Het Hongaarse parlement kende Sopron hierop de titel civitas fidelissima ('de allertrouwste stad') toe, waarop de inwoners van de stad nu nog trots zijn.

De weg van de grens langs Jerevánstad richting het Balatonmeer is een spiksplinternieuwe rondweg met metershoge geluidswallen. De rondweg is gefinancierd met subsidie van de Europese Unie en na 1989 in hoog tempo aangelegd.

De weg dient ervoor om de historische binnenstad te ontlasten van het zware vrachtverkeer op weg naar het zuiden en van de grote golf toeristen die elke zomer met caravans via Sopron het Balantonmeer willen bereiken. Ergens halverwege de rondweg, bij de neo-gothische Sint Michaelskerk, is een perfect panorama van de stad te zien.

De stad ligt in een dal aan de uitlopers van de Alpen. Tegen de lage bergwanden achter de stad ligt de rustieke groene buitenwijk Lövérek, waar de gegoede burgerij van Sopron woont. In die wijk ligt tussen de dennenbomen verscholen het exclusieve hotel Lövér. In de communistische tijd stond de nachtclub van dit hotel bekend om de vrouwen van lichte zeden, die zich mochten aanbieden aan Weners die een weekendje Sopron deden.

Op de top van de lage bergen van Lövérek staat de imposante televisietoren van Sopron. Tijdens het communisme werd de toren, naar men zegt, ook gebruikt om de signalen van de vijand, het Westen, te tappen. Naast de televisietoren zien we de zogeheten houten Károly-uitkijktoren. De uitkijktoren is te bereiken via een stevige klim van een aantal kilometers door het dennenwoud, die start vanaf Hotel Lövér. Boven op de uitkijktoren hebben we wederom een prachtig panaroma van de stad en het Fertö-meer, maar dan van de andere kant.

Als we vanaf de toren naar links kijken, zien we de torens van de gebouwen en kerken in het centrum van Sopron. Het ovaalvormige oude centrum is het zogeheten Kasteelkwartier, dat afgebakend wordt door de vervallen stadsmuren die toebehoren aan het Romeinse Scarbantia. Binnen de Romeinse stadswallen liggen de nauwe straatjes van de oude stad, waar poorten uit de tijd van het gildenwezen de verbindingen tussen de straatjes vormen.

De oude binnenstad ademt de sfeer van een katholiek Habsburgs dominium met gebouwen en kerken in barokke stijl, zoals de Sint Georgiuskerk en het hoofdgebouw van de Orde der Jezuďten. Op het centrale plein van de stad, het Hoofdplein, liggen de Benediktijner kerk, het stadhuis dat in de Hongaarse Jugendstil van rond 1900 is gebouwd, het monument van de Heilige Drie-eenheid en de Vuurtoren, het symbool van de stad, die met 61 meter hoog boven de stad uittorent.

Het stadsgezicht is dan bijna compleet. Om het restant te zien moet je over je schouder kijken. Achter de stad zie je dan het Fertö-meer met de dichte rietbegroeiing. Op de glooiende heuvels rond het meer, dat door Oostenrijk en Hongarije samen wordt beheerd, zien we de wijnstokken die de druif levert voor de bekende rode wijn van Sopron, de Soproner Blauwe Frank. De Blauwe Frank wordt geschonken in de wijnkelders op het hoofdplein, waar het vanaf de middag geurt naar het licht aangebrande paneermeel van de Wiener Schnitzel.

Buiten de Romeinse stadswallen is het nieuwere centrum van de stad. Langs de ring rond de stadswallen liggen de Petöfi-Schouwburg, het Széchenyi-Casino, het grote postkantoor en het hoofdgebouw van de Oostenrijks-Hongaarse spoorwegmaatschappij GYSEV. Veel van de gebouwen aan de rondweg zijn in de stijl van het fin-de-sičcle Jugendstil gebouwd met de voor de Hongaarse variant kenmerkende decoraties.

Aan de rondweg is ook het inkoopcentrum van de stad. Het hele jaar door schreeuwen Burgenlanders in de typische tongval van het Oostenrijkse Duits elkaar toe 'vi phillig' alles wel niet is. Inderdaad, Sopron was een koopparadijs voor Oostenrijkers die eens iets anders wilden en niet al te veel wilden betalen voor redelijke service. De kapper, pedicure, tandarts, de Hongaarse worst en sterke drank bij de supermarkt van Julius Meinl, uitgebreid eten in restaurant Pannonia en een volle tank kostten enkele jaren geleden voor Oostenrijkers een habbekrats.

Met de naderende toetreding van Hongarije tot de EU zijn de prijzen ook in Sopron flink aan het stijgen. De huizenprijzen zijn in de regio Sopron, die gunstig ligt in de driehoek Wenen-Bratislava-Boedapest, inmiddels na Boedapest de hoogste van het land.

Het feit dat de grensplaats Sopron zich tijdens het communisme tot ontmoetingsplaats van Oostenrijkers en Hongaren had ontwikkeld, zou een belangrijke rol spelen in de Wende. Op 19 augustus 1989 hadden zich prominente Oostenrijkers en Hongaren, onder wie toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Gyula Horn en minister van Staat Imre Pozsgay, verzameld aan het Fertö-meer voor een picknick. De picknick was georganiseerd door de zoon van de laatste Hongaarse koning Karel IV, Otto von Habsburg en zijn Pan-Europese vereniging.

Op die gedenkwaardige dag werd tijdens de picknick het IJzeren Gordijn symbolisch doorgeknipt. De Pan-Europeanen en hun Hongaarse vrienden hadden de datum 19 augustus niet toevallig gekozen. De volgende dag, 20 augustus, is in Hongarije een nationale feestdag, toen nog 'Dag van de Grondwet', inmiddels weer St. Stefanusdag.

Vanwege de feestdag was er nauwelijks grenspolitie te bekennen. Hiervan konden Oost-Duitse toeristen gebruikmaken die hun vakantie wilden doorbrengen met West-Duitse familie en vrienden aan het Balatonmeer. Sopron verschafte hen doorgang naar het vrije Westen en luidde hiermee de val van de Muur in.



GYSEV

Sopron was ook nog tijdens het communisme de zetel van de enige gezamenlijke Oostenrijks-Hongaarse grensoverschrijdende onderneming, namelijk de Spoorwegmaatschappij Györ-Sopron-Ebenfurt (GYSEV). GYSEV werd tijdens de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie opgericht en mocht ook tijdens het communisme de spoorlijn Györ-Sopron-Ebenfurt blijven exploiteren. Zo werd GYSEV de westerse life-line van Hongarije.

Voordat de GYSEV-treinen Hongaarse grondgebied verlieten om koers te zetten naar Ebenfurt in de omgeving van Wiener Neustadt, stopte de trein nog één keer op het Zuidstation van Sopron. Daar voltrok zich bij elke rit een ritueel dat goed zou passen in een speelfilm over de Koude Oorlog. Op het balkon van het achterste treinstel stapten twee Hongaarse grenswachten met motorbril en kalasjnikov op. Die gingen aan het balkon hangen, terwijl de trein opstoomde naar de grens. De bewapende grenswachten moesten verhinderen dat Hongaren en andere Oost-Europeanen zonder visum op een GYSEV-trein konden klauteren om zo naar het Westen te vluchten.

De trein stopte op de Oostenrijks-Hongaarse grens en de twee soldaten stapten af, wachtten op de trein uit Wenen en dan voltrok zich hetzelfde ritueel. Veel van de oude treinen van GYSEV staan tegenwoordig tentoongesteld in het spoorwegmuseum bij het Széchenyi-Kasteel in Nagycenk, vijf kilometer van Sopron.


Omhoog
Terug naar archief