Crisis aan de Moldau

Harm Ramkema

Sinds eind april 2005 heeft Tsjechië een nieuwe premier, de derde in nog geen jaar tijd. De snelle opeenvolging van eerste ministers heeft alles te maken met de zwakke positie waarin de sociaal-democratische regeringspartij zich bevindt. De jongste crisis hield Tsjechië meer dan drie maanden in haar greep. Het was een ingewikkeld en intrigerend spel om de macht met, hoe kan het ook anders, winnaars en verliezers.

Na de verkiezingen van juni 2002 was een coalitie van sociaal-democraten (CSSD), christen-democraten (KDU-CSL) en liberalen (US-DEU) tot stand gekomen die over 101 van de 200 zetels in het Huis van Afgevaardigden beschikte.

Het impopulaire bezuinigingsbeleid van de regering, de onvrede over het functioneren van sommige publieke diensten en de aanhoudende richtingenstrijd binnen de CSSD leidden in juni 2004 tot een electorale afstraffing van de grootste coalitiepartij: bij de verkiezingen voor het Europees Parlement behaalde de CSSD slechts 2 van de 24 te verdelen zetels. Premier Vladimír Spidla trok zijn conclusies en stapte op.

Als premier én als partijvoorzitter werd Spidla opgevolgd door minister van Binnenlandse Zaken Stanislav Gross, die zijn ambt slechts negen maanden zou vervullen. Medio januari 2005 verschenen in het dagblad Mladá fronta Dnes berichten over een mogelijk dubieuze lening van de premier bij de koop in 1999 van een luxueus appartement in Praag.

Met zijn reacties raakte Gross verstrikt in een web van halve waarheden en ongerijmdheden. Ook zijn vrouw kwam onder vuur te liggen wegens ondoorzichtige handel in onroerend goed. Al spoedig waren de media in de greep van de affaire-Gross.

Terwijl de sociaal-democraten er in de peilingen rampzalig voorstonden, namen de christen-democraten de gelegenheid te baat om zich in politiek opzicht te profileren: medio februari eisten zij bij monde van partijvoorzitter Miroslav Kalousek het aftreden van Gross, die op zijn beurt de christen-democraten opriep hem te accepteren als premier of anders de regering te verlaten.

Gross verklaarde dat hij eventueel een minderheidsregering zou vormen. Hij zag zich in zijn opstelling gesteund door de fractie, het partijbestuur en het zogeheten Centrale Uitvoerende Comité, dat tussen de partijcongressen door de hoogste macht bezat.

Met het oog op het naderende partijcongres van de CSSD vonden Gross en Kalousek vooralsnog een modus vivendi: de eerste verontschuldigde zich voor zijn kritische uitspraken jegens de KDU-CSL en de laatste erkende dat de CSSD tot het congres beperkte handelingsvrijheid bezat.

Het 32ste Congres van de CSSD, dat van 25 tot 27 maart 2005 in Brno plaatsvond, had onder meer tot taak een partijvoorzitter te kiezen. Kandidaat Gross had concurrentie gekregen van Zdenek Skromach, minister van Arbeid en Sociale Zaken en representant van de linkervleugel van de partij.

Gross werd weliswaar gekozen, maar slechts met 53 procent van de stemmen. Omdat hij direct daarop verklaarde niet van plan te zijn om als premier af te treden, betekende zijn verkiezing een voortzetting van de crisis.

Het overleg tussen de KDU-CSL en de CSSD, dat kort na het congres plaatsvond, leverde niets op, waarna de christen-democraten besloten hun drie ministers stante pede uit de regering terug te trekken. Met dit besluit verloor het kabinet-Gross de meerderheid in het parlement.

Vervolgens stemde het Huis van Afgevaardigden op 1 april over een door de oppositionele conservatief-liberale ODS ingediende motie van wantrouwen. Gross overleefde de stemming dankzij het feit dat de communistische KSCM zich van stemming onthield.

De KSCM wordt al zo'n vijftien jaar geschuwd als paria in de politiek, maar zij zag nu de mogelijkheid opdoemen om zich naar het centrum van de macht te manoeuvreren door een eventuele minderheidsregering van Gross van gedoogsteun te voorzien. Hoewel dergelijke steun binnen de CSSD zeer omstreden is, maakte premier Gross na de stemming in het parlement andermaal duidelijk met een minderheidskabinet van CSSD en US-DEU door te willen gaan.

Langzaam maar zeker echter ontglipte Gross ook de steun van zijn tweede coalitiepartner. Eén van de drie liberale ministers trad af omdat hij niets zag in een dergelijk minderheidskabinet. Ook president Václav Klaus moest hier niets van hebben en hij weigerde de ontslagaanvragen van de ministers te honoreren. Hij ging hiermee zelfs zijn grondwettelijke boekje te buiten. Met zijn weigering wilde Klaus de premier onder druk zetten om meer te doen dan het vervangen van enkele ministers.

Nadat ook nog een partijloze minister uit protest tegen de hele gang van zaken zijn ontslag had ingediend, was er voor Gross eigenlijk geen redden meer aan. Hij bleek nu toch bereid om onder bepaalde voorwaarden te vertrekken.

In de nacht van 13 op 14 april bereikten de drie partijen een akkoord over een pro-Europese regering onder leiding van de sociaal-democraat Jan Kohout, de Tsjechische ambassadeur bij de Europese Unie. Het bestuur van de CSSD wees het akkoord echter bij meerderheid van stemmen af, niet in de laatste plaats omdat Gross het resultaat van zijn eigen onderhandelingen weigerde te verdedigen. De twee nog zittende liberale ministers besloten nu ook op te stappen.

Nog geen week later besloten de sociaal-democraten tot een doorstart, maar Kohout was verbolgen over het gedrag van zijn partij en bedankte voor de eer. De CSSD vond een nieuwe kandidaat-premier in Jirí Paroubek, de minister voor Regionale Ontwikkeling en vice-voorzitter van de partij.

In de door hem geformeerde regering bleven de drie christen-democratische en twee van de drie liberale ministers op hun post. Al met al telde de regering-Paroubek slechts vier nieuwe ministers. Op 25 april beëdigde de president het nieuwe (oude) kabinet.

Conform artikel 68 van de grondwet moest de nieuwe regering binnen dertig dagen het vertrouwen van het parlement vragen. Dit was geen gelopen race, want enkele parlementariërs uit de linkervleugel van de CSSD kondigden aan dat zij niet zonder meer voor de regering zouden stemmen.

Zij wilden meer invloed op het buitenlandse beleid van Tsjechië, en wel in de vorm van een sociaal-democratische vice-minister op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat onder leiding stond van de prominente christen-democraat Cyril Svoboda. De KDU-CSL was bereid hieraan toe te geven en op 13 mei 2005 spraken alle 101 afgevaardigden van de drie coalitiepartijen hun vertrouwen uit in het kabinet-Paroubek.

Dit kabinet zal, als alles goed gaat, een jaar in functie blijven, want in juni 2006 vinden weer verkiezingen voor het Huis van Afgevaardigden plaats. Met Gross als partijvoorzitter en Paroubek als premier (normaliter zijn beide functies in de handen van één persoon verenigd) is de strijd om het leiderschap binnen de CSSD al voorgeprogrammeerd. Paroubek heeft een jaar om zich te bewijzen, maar de taken waarvoor hij staat zijn kolossaal en de tijd is kort.

Hij heeft een goede kans om als winnaar uit de interne strijd te voorschijn te komen, maar het is vrijwel uitgesloten dat hij na de verkiezingen als premier zal terugkeren. De Tsjechen hebben het even gehad met de sociaal-democraten. De oppositiepartijen ter linker- en ter rechterzijde van de CSSD zullen hier ongetwijfeld van profiteren.

Omhoog
Terug naar archief