Het brein achter de Roemeense staatsvorming

Vlad Nicolae

foto van kogalniceanu Aan het begin van de negentiende eeuw leefden de Roemenen gescheiden van elkaar in aparte vorstendommen. Terwijl Transsylvanië deel uitmaakte van het Habsburgse rijk, maakten in Moldavië en Wallachije de Ottomanen de dienst uit. In een tijdsbestek van dertig jaar vonden echter belangrijke historische gebeurtenissen plaats die het lot van de Roemenen bepaald hebben: de Revolutie van 1848, het ontstaan van de natiestaat in 1859 en het verkrijgen van de onafhankelijkheid in 1877. Iemand die bij al deze gebeurtenissen een sleutelrol speelde was Mihail Kogalniceanu (1817-1891).

Na de Turks-Russische Oorlog van 1828-1829 raakte het Ottomaanse rijk het handelsmonopolie over de vorstendommen Moldavië en Wallachije kwijt. De daaropvolgende toename van de handel over de Donau, in het bijzonder van de export van granen naar West-Europa, betekende in de vorstendommen het begin van de vooruitgang en de ontwikkeling van het kapitalisme. Er ontstond een middenklasse en nieuwe generaties werden steeds meer beïnvloed door voornamelijk de Franse cultuur.

Een van de meest bijzondere exponenten van deze nieuwe generaties was de op 6 september 1817 in Iasi geboren Mihail Kogalniceanu, die op basis van zijn afkomst toegang had tot de hoogste politieke kringen. In augustus 1834 werd hij samen met de zonen van de Moldavische prins Mihail Sturdza, op kosten van de staat, voor studie naar Frankrijk gestuurd en een jaar later naar Berlijn.

Daar onderscheidde hij zich als een uitmuntende student die sterk beïnvloed werd door de hervormingsgezinde drang van zijn westerse tijdgenoten. De invloed van dit 'westerse radicalisme' op zijn protégé (zo zou Kogalniceanu een van de grootste bepleiters worden van de afschaffing van de slavernij van de Roma, wat pas in 1856 een feit zou zijn) verontrustte prins Sturdza zodanig dat hij Kogalniceanu in 1838, nog voordat deze in staat was om zijn doctoraat af te ronden, terugriep en hem tot zijn secretaris benoemde.

Terug in Moldavië werd Kogalniceanu medeoprichter van een drukkerij en publiceerde hij in verschillende kranten en tijdschriften. Zijn geschiedeniscursus aan de Academia Mihaileana in Iasi, de eerste hoger onderwijsinstelling van het land, werd tevens door een reformistische toon gekenmerkt, wat hem verder in conflict met prins Sturdza zou brengen.

Zijn cursus werd verboden, zijn paspoort ingetrokken en hij werd tijdelijk vastgezet. Tijdens de revolutie van 1848 loofde de prins, die in Kogalniceanu het brein achter de revolutie in Moldavië zag, zelfs een geldbedrag uit voor zijn leven.

Als lid van het Centraal Moldavisch Revolutionair Comité was Kogalniceanu verantwoordelijk voor het opstellen van de eisen van de revolutionairen, 'De wensen van de Nationale Partij'. Het manifest, waarin onder meer gepleit werd voor autonomie van de twee vorstendommen, burgerlijke en politieke vrijheden, afschaffing van de lijfeigenschap en de vereniging van Moldavië en Wallachije, was doordrongen van het burgerlijke gedachtegoed van die tijd en geldt als kenmerkend voor zijn denkwijze.

Door Russisch-Turkse interventie zou een einde komen aan de revolutie, maar de benoeming door de Turkse sultan van een hervormer tot prins van Moldavië betekende de redding voor Kogalniceanu, die zich in de daaropvolgende jaren profileerde als de belangrijkste leider van de unionisten.

Om de unie van de twee vorstendommen mogelijk te maken was wel een verandering van de internationale verhoudingen vereist. De nederlaag van Rusland in de Krim-oorlog (1853-1856) maakte van het statuut van Moldavië en Wallachije een zaak van 'Europees belang'.

In de Vrede van Parijs (1856) werd besloten dat de veiligheid van de twee vorstendommen voortaan door zeven grootmachten gegarandeerd zou worden. Tevens werd er besloten dat de bevolkingen van de twee vorstendommen, door middel van bijeenkomsten van volksafgevaardigden, over hun wensen geraadpleegd zouden worden. De wens om de twee vorstendommen onder het gezag van één vertegenwoordiger van een buitenlands koninklijke huis te verenigen kwam als sterkst naar voren.

De Conventie van Parijs van 1858, waarin de wensen van de Roemenen voor een deel genoemd werden, zou fungeren als eerste grondwet van de vorstendommen. Omdat 'de grondwet' het niet verbood, kozen de volksvertegenwoordigers van zowel Moldavië als Wallachije in januari 1859 Alexandru Ioan Cuza tot heerser, in de woorden van Mihail Kogalniceanu 'een nieuwe man voor nieuwe wetten'.

Voor het blok gezet aanvaardden de Europese machten dat besluit uiteindelijk, maar de erkenning was beperkt tot de duur van Cuza's leven. Vanuit de positie van Moldavische regeringsleider streed Kogalniceanu voor de vereniging van de instituties en de wetten van de twee vorstendommen en pleitte hij er voor om als hoofdstad Boekarest te kiezen.

In 1862 zou de administratieve vereniging onder de naam Roemenië met één regering in Boekarest een feit zijn. In de jaren die volgden werd de basis gelegd voor de moderne ontwikkeling van de Roemeense natie, ondanks tegenwerking van de conservatieven.

Na verzet tegen een initiatief van Kogalniceanu tot landbouwhervorming, zou de conservatieve regeringsleider Barbu Catargiu bij een aanslag om het leven komen. Wie het brein achter de aanslag was, valt niet met zekerheid te zeggen, maar historici sluiten niet uit dat Cuza daarbij een rol gespeeld heeft.

Deze zag daarna kans om een autoritair regime in te voeren, daarmee zowel de conservatieven als de liberalen voor het hoofd stotend. Een aantal liberalen zag echter in dat juist nu, zonder tegenwerking van de conservatieven, de nodige hervormingen ingevoerd konden worden.

Het brein achter deze hervormingen was Kogalniceanu, die van oktober 1863 tot januari 1865 premier werd. Het bestuurssysteem zou met behulp van Franse experts gemoderniseerd worden (het wordt tot op heden door Franse invloeden gekenmerkt), het leger werd gereorganiseerd, er werd een begin gemaakt met de invoering van gratis en verplicht (lager) onderwijs, universiteiten werden opgericht in Boekarest en Iasi en op economisch gebied werden eigen initiatief en buitenlandse investeringen gestimuleerd.

Tevens werd, na een zeer controversiële wet van Kogalniceanu, het grondbezit van kloosters, in de loop der tijden als giften gekregen van vorsten en bojaren, tot staatsbezit verklaard.

Omdat initiatieven over landhervormingen op conservatieve tegenwerking bleven stuitten, stuurde Cuza in 1864 de volksvertegenwoordigers naar huis. Hij stelde een nieuwe grondwet op, het Ontwikkelingsstatuut, dat de macht van de vorst ten koste van de wetgevende macht vergrootte.

Tevens werd er een nieuwe kieswet aangenomen, waarbij het aantal stemgerechtigden vertienvoudigde. Daarmee werd de weg geopend voor de landbouwhervorming, de hoeksteen van het hervormingsprogramma, die een half miljoen boerengezinnen aan ongeveer twee miljoen hectare landbouwgrond geholpen heeft. Voor de boeren zou Cuza als een weldoener de geschiedenis in gaan, ondanks het feit dat deze wet, die een einde maakte aan de lijfeigenschap, door Kogalniceanu opgesteld was.

Het aannemen van de nieuwe kieswet en het doorvoeren van de landhervormingen legden in de volksvertegenwoordiging de basis voor de 'Monstercoalitie' van conservatieven en radicale liberalen, die hun bevoegdheden terug wilden van de vorst. In februari 1866 werd Cuza met militaire hulp tot aftreden gedwongen. Daarna werd de komst van een buitenlandse vorst, Carol von Hohenzollern-Sigmaringen, bewerkstelligd. Cuza zou de rest van zijn leven in ballingschap doorbrengen.

De rol van Kogalniceanu, die na onenigheid met Cuza in januari 1865 als premier was afgetreden, zou echter nog niet uitgespeeld zijn. Als minister van Buitenlandse Zaken speelde hij een belangrijke rol tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog van 1877, toen de onafhankelijkheid op het Ottomaanse rijk bevochten werd.

Kogalniceanu bleef tot 1881 bestuursfuncties bekleden en was tot het einde van zijn leven in 1891 gedeputeerde, een periode waarin hij faam maakte als een geweldige redenaar.

Omhoog
Terug naar archief