Hoofdsteden als magneten

Bert Wiskie

Nauwelijks breekt de lente aan of het straatleven in de gerestaureerde centra van steden als Boedapest, Praag, Bratislava, Warschau en Zagreb zal weer een nieuwe en zomerse dynamiek krijgen. Het uitgaansleven - excessen en traditionele hoffelijkheid combinerend - getuigt van het elan van de 'waterhoofden', zoals de hoofdsteden in Centraal-Europa zowel liefkozend als minachtend worden genoemd.

Het extreme verschil in omvang tussen de hoofdsteden en de provinciesteden ontgaat niemand. De Hongaarse taal illustreert de perceptie van een bijna tastbare mentale afstand: 'opgaan naar Pest' luidt het op het platteland. In de hoofdstad concentreren zich de economie, overheid, onderwijs en wetenschap, cultuur, rechterlijke macht en topsport.

Het fenomeen van de hoofdstad als 'waterhoofd' is hier zeker niet uniek. Eerder vormt Nederland een bijzonder geval: Amsterdam als hoofdstad, Den Haag de residentie, Rotterdam de economische motor en de rijksdiensten in Groningen... leg dat maar eens uit aan Oost-Europeanen!

Hoe valt de aanwezigheid van de 'waterhoofden' daar te verklaren? Ruwweg laat die geschiedenis zich als volgt lezen. Vanaf de tiende eeuw, toen de verspreiding van het christendom en de staatsvorming onafscheidelijk door het leven gingen, bouwden bisschoppen en profane heersers op een strategische heuvel een burcht of een klooster. Houten palissaden boden bescherming en werden in later eeuwen vervangen door stenen muren.

Ze boden veiligheid aan inwoners en naar nering zoekende marskramers. Hier vaardigde de vorst zijn decreten uit en inde hij de belasting. Luxeproducten van verre, zoals barnsteen, sieraden, honing en bont werden op de markt verkocht. Soms was die overdekt. Stadsrechten versterkten de rechtszekerheid en verleenden prestige. De evolutie in de financiële dienstverlening opende de weg naar het handelskapitalisme.

Deze ontwikkeling gold als universeel in Europa en verklaart dus niet het fenomeen waterhoofd. De agrarische en industriële revoluties, die relatief laat werden ingezet, bieden de sleutel tot het antwoord. Nieuwe technologie in de landbouw voorkwam hongersnoden en veroorzaakte na 1800 een enorme demografische explosie, die het platteland niet kon verwerken. Als dan de Industriële Revolutie zich rond 1850 verspreidt, volgt de trek naar de stad. De stad: het 'beloofde land', de economische motor bij uitstek, de toekomst.

Tot dan is de numeriek kleine stedelijke bevolking in de regio veelal Duitstalig en substantieel joods. De dominante bevolking leeft op het platteland. In 1850 spreekt 80 procent van de 50.000 zielen tellende bevolking van Boedapest alleen Duits! Slechts enkele industriële centra, zoals Lodz of steden in Bohemen, waar industrieën schreeuwen om arbeidskrachten, kunnen de vergelijking met explosieve industriële centra als Manchester en Luik doorstaan. Desondanks is de groei verbijsterend.

De waterhoofden doen vanaf dan van zich spreken. Snelle bevolkingsgroei is tijdens die demografische en industriële revolutie overal in de latere hoofdsteden aan de orde. Onder de burgerij zet de secularisatie door. De landstaal verdringt het Duits, dat zich echter wel handhaaft wel als de taal van de 'Kulturmensch'.

De aanleg van spoorwegen eind negentiende eeuw intensiveert de bevolkingsgroei, maar in 1914 leeft nog altijd slechts één op de vijf inwoners in de stad. Dat is minder dan in West-Europa. Na het uiteenvallen van Oostenrijk-Hongarije op het einde van de Eerste Wereldoorlog en de vorming daaruit van nieuwe staten wordt de rol van de hoofdsteden als vliegwiel belangrijker.

Na de Tweede Wereldoorlog neemt de verstedelijking rond de 'waterhoofden' een nieuwe vlucht. Een aantal ervan ziet het bevolkingsaantal in 20 jaar tijd verdubbelen. Concentratie van overheidsdiensten, rechterlijke macht, cultuur, sport, wetenschap en onderwijs onder de communisten sluit wonderwel aan bij de Habsburgse traditie van bureaucratie. De gang naar de hoofdstad wordt als positief ervaren: de aanlokkelijke nieuwbouw in de tuinsteden biedt de nieuwkomers een kleine, maar aantrekkelijke woning.

Als het communistisch intermezzo in de jaren zeventig stagneert en in 1989 jammerlijk ineenzijgt, opent zich voor de waterhoofden een nieuwe uitdaging. Ze nemen de handschoen op. Als magneten trekken ze opnieuw plattelanders en kleinstedelingen aan. De dienstensector wordt de nieuwe dynamische motor.

Werk, hogere salarissen, betere kwaliteit van de dienstverlening, de aanwezigheid van het multinationale bedrijfsleven en lagere kosten van levensonderhoud zijn aanlokkelijk. De keerzijde van die aantrekkingskracht is de drang om het platteland en de kleinere steden te verlaten. Vergrijzing, degradatie van voorzieningen, maar vooral het verdwijnen van werk zijn hier oorzaak en gevolg. Ondanks de grootstedelijke problematiek, die anders dan bij ons niet van etnische aard is (behalve in het geval van de Roma-minderheid), blijven de waterhoofden de provincialen verleiden.

De nieuwe inhaalslag is overal zichtbaar. De grauwheid van de naoorlogse periode is uitgebannen. De geslaagde restauratie van de in eclectische stijlen opgetrokken prestigepanden is een verrukking voor het oog. Outsourcing door westerse bedrijven schept een nieuwe middenklasse in de hoofdsteden, die naar verhouding meer hoogopgeleiden tellen dan Amsterdam of Rome.

Omhoog
Terug naar archief