Politieke verwarring: Polen
Jan van Steenbergen
Het wil maar niet lukken in Polen. Tegelijkertijd lijkt het ook niet echt te willen mislukken. Polen is nu al ruim een jaar behept met een regering, die veel kenmerken vertoont van ons eigen kabinet Balkenende-I, dat vooral dankzij de LPF voor dagelijks vertier zorgde en niet ten onrechte al na 86 dagen het veld moest ruimen. Maar er is één wezenlijk verschil: de Poolse regering zit nu al ruim een jaar in het zadel. De meeste Polen hebben reeds lang genoeg van het circus maar vooralsnog is er weinig uitzicht op verbetering.
Het begon allemaal met de parlementsverkiezingen van 25 september 2005, die werden gewonnen door de conservatief-katholieke partij Prawo i Sprawiedliwosc (Recht en Rechtvaardigheid) van de tweelingsbroers Lech en Jaroslaw Kaczynski. De PiS veroverde 155 van de 460 zetels in de Sejm. Alles wees erop dat er nu een coalitie zou komen van de PiS met het conservatief-liberale Burgerplatform (PO) van Donald Tusk, dat goed was voor 133 zetels.
De onderhandelingen wilden echter niet vlotten en de sfeer werd er niet beter op toen Tusk de belangrijkste tegenkandidaat van Lech Kaczynski werd in de presidentsverkiezingen in oktober van hetzelfde jaar. Daarom mocht de PiS in de tussentijd een minderheidsregering vormen met PiS-prominent Kazimierz Marcinkiewicz als premier.
Uiteindelijk zou PiS-leider Jaroslaw Kaczynski een coalitie met de PO definitief laten afketsen. In plaats daarvan zocht hij steun bij twee kleinere partijen in de Sejm: Samoobrona (Zelfverdediging), een populistische protestpartij van boze boeren met zowel extreemlinkse als extreemrechtse trekken, en de Liga van Poolse Gezinnen (LPR), een katholiek-fundamentalistische partij die zich beroept op het extreem nationalistische erfgoed van de vooroorlogse Nationaal-Democraten.
In februari 2006 ondertekenden deze twee partijen samen met de PiS het zogenoemde Stabiliteitspact, dat de regering-Marcinkiewicz aan een nipte meerderheid moest helpen. Op 5 mei van hetzelfde jaar kwam het in plaats van dit pact tot een volwaardige coalitie van de drie partijen.
Vanaf het begin ging de nieuwe regering als een dolle stier te werk. Vooral de kersverse nieuwe vice-premier en minister van Onderwijs, LPR-leider Roman Giertych, haalde bijna dagelijks de pers met het ene wilde plan na het andere. Berucht zijn in dit opzicht zijn strijd tegen de homoseksualiteit en zijn pogingen een nieuw schoolvak te introduceren, 'patriottische vorming'.
De flamboyante demogoog Andrzej Lepper, die als leider van Samoobrona nu eveneens vice-premier was en minister van Landbouw, deed het in dit opzicht iets beter. Toch werd de nieuwe regering bijna aanhoudend geplaagd door affaires. Van bijzonder belang was daarbij ook de groeiende tegenstelling tussen Lech en Jaroslaw Kaczynski aan de ene en premier Marcinkiewicz aan de andere kant.
Iedereen wist dat de gebroeders Kaczynski de onbetwiste machthebbers van Polen waren. Lech zat inmiddels stevig in het zadel als president en Jaroslaw liet er nooit een misverstand over bestaan dat hij en niemand anders het in de PiS voor het zeggen had.
Toch was Marcinkiewicz geen zwakke premier. Integendeel, ondanks het stuntelende optreden van zijn regering wist hij zich bij de Polen redelijk geliefd te maken met zijn integriteit en zijn spontane optreden. Hij gold als het menselijke gezicht van conservatief rechts en werd steeds meer gezien als een noodzakelijke buffer die het land behoedde tegen een al te grote macht van de gebroeders Kaczynski.
Hij genoot echter weinig vrijheid: de regering werd volledig gedomineerd door de PiS, en de PiS werd volledig gedomineerd door Jaroslaw Kaczynski. Hoewel beide heren het bleven ontkennen, vermoedden velen dat er sprake was van een constructie die in Polen wel bekend staat als 'sturen vanaf de achterbank' - ofwel van een premier die feitelijk slechts een marionet is in handen van de leider van de grootste regeringspartij.
De sfeer tussen Marcinkiewicz en Kaczynski verzuurde zienderogen. Nadat Marcinkiewicz het eind juni had gewaagd zonder overleg met Kaczynski een nieuwe minister van Financiën te benoemen en kort daarop ook nog eens een ontmoeting had met oppositieleider Tusk, was de maat vol. Op 7 juli gebeurde iets wat velen niet hadden zien aankomen: Marcinkiewicz werd simpelweg gedwongen terug te treden als premier. Enkele dagen later nam Jaroslaw Kaczynski zelf zijn functie over.
Voor Marcinkiewicz was dit een zware klap. Weliswaar mocht hij als doekje voor het bloeden burgemeester van Warschau worden - een op zichzelf prestigieuze functie, die voordien was bekleed door Lech Kaczynski - maar dit mocht toch niet verhullen hoe smadelijk zijn afgang was geweest.
Met deze stap van Jaroslaw Kaczynski geraakte Polen in de zelfs voor Poolse begrippen enigszins bizarre situatie dat de twee hoogste functies binnen de staat, die van president en premier, worden bekleed door een eeneiïge tweeling. In principe hoeft daar weinig op tegen te zijn. Tenslotte zijn beiden vertegenwoordigers van dezelfde uitvoerende macht.
De situatie heeft ook zo haar voordelen: de sterke man is in Polen ongetwijfeld de premier, maar de president heeft geen louter ceremoniële functie. Een goede samenwerking tussen beide heren kan de effectiviteit van de staatsmacht stellig ten goede komen, en dat is precies waar het de gebroeders Kaczynski vanaf het begin om te doen is geweest.
Natuurlijk dringt zich de vraag op waarom Jaroslaw Kaczynski juist nu tot zijn beslissing kwam en niet veel eerder. Direct na de parlementsverkiezingen had hij per slot van rekening ook al de beste papieren om premier te worden.
Het argument dat hij zijn broer niet in de weg wilde lopen bij diens race om het presidentschap is waarschijnlijk wel juist, maar ook weer niet de gehele waarheid. Die is vermoedelijk veel minder fraai: het is de gebroeders Kaczynski er helemaal niet om te doen een tijdje in het zadel te zitten en op die manier de geschiedenisboekjes te halen als twee in een eindeloze reeks politici.
Zij willen veel meer: afgezien van hun streven naar volledige macht over het staatsapparaat willen zij ook de volledige controle over de harten van de Polen. Zij willen de geschiedenis ingaan als grote staatslieden, die de Poolse staat en natie in belangrijke mate hebben vormgegeven.
Jaroslaw wilde gewoon eens kijken hoe het zou gaan alvorens zelf naar voren te treden als Polens nieuwe sterke man. Pas toen hij had vastgesteld dat de coalitie met de LPR en Samoobrona levensvatbaar genoeg was, gaf hij toe aan zijn verlangen. Wanneer het tegendeel was gebleken, had hij zichzelf altijd nog kunnen posteren als hoofd van een coalitie met de PO.
Toch botert het allerminst tussen de drie coalitiepartners. De PiS is de laatste maanden steeds brutaler geworden in haar streven naar totale macht en hanteert daarbij bijna bolsjewistische methodes.
Zo tracht de PiS de LPR als geheel op te slokken en leden van andere fracties naar zich toe te trekken door hen aantrekkelijke functies in het vooruitzicht te stellen. Bovendien lanceerde de PiS een voorstel om de kieswet zodanig aan te passen dat zijzelf bij eventuele vervroegde verkiezingen een absolute meerderheid zou halen.
Mede dankzij deze gulzigheid kwam het eind september tot een kabinetscrisis, toen Kaczynski Samoobrona-leider Lepper aan de dijk zette. Hij hoopte verder te regeren met een deel van Samoobrona en bovendien de concurrerende boerenpartij PSL de regering in te lokken. Zijn opzet mislukte echter en even leek het erop dat vervroegde verkiezingen de enige uitweg waren. De breuk kon ternauwernood worden gelijmd en op 16 oktober kwam Lepper terug als vice-premier.
Het is echter nog geen koek en ei binnen de regering. Niemand durft te voorspellen hoelang het nog zal duren voor een geslepen politicus als Jaroslaw Kaczynski zijn hand zal overspelen. Wanneer de PiS het niet al te slecht doet in de regionale verkiezingen van 12 november, zal hij waarschijnlijk zelfs nog een steuntje in de rug krijgen.