Oude Europese grootmacht

Jan van Steenbergen

Litouwen wordt meestal in één adem genoemd met Estland en Letland. Vreemd is dat niet, aangezien de drie Baltische staten in historisch en cultureel opzicht sterk met elkaar verweven zijn. Toch is er een belangrijk verschil tussen Litouwen en de andere twee. Waar Estland en Letland pas in de twintigste eeuw als onafhankelijke staten op de kaart verschenen, heeft Litouwen een lange, kleurrijke geschiedenis en eeuwenlang op de eerste rang der Europese grootmachten gezeten.

De staatsvorming op het grondgebied van het huidige Litouwen kwam pas relatief laat tot stand: in de dertiende eeuw. Voor die tijd leefden de Baltische inwoners in stamverband, omringd door het Koninkrijk Polen enerzijds en het Kiëvse Rijk anderzijds.

In deze situatie kwam verandering toen twee Duitse ordes van kruisridders, de Teutoonse Orde en de Broeders van het Zwaard, de Oostzeekust begonnen te veroveren en in korte tijd het gebied van het huidige Estland en Letland onder controle kregen. Onder druk van de oprukkende Duitse legers verenigde de Litouwse edelman Mindaugas de Litouwse stammen onder één vlag en hij bracht de Duitsers in 1236 een verpletterende nederlaag toe.

In 1250 gooide hij het met laatstgenoemden op een akkoordje, bekeerde zich tot het katholicisme en liet zich in 1253 door de Paus tot 'Koning van Litouwen' kronen.

Mindaugas was de enige koning die Litouwen ooit heeft gehad. Zijn gewelddadige dood in 1263 leidde aanvankelijk tot een heropleving van het Baltische heidendom in Litouwen, maar niet tot het uiteenvallen van de Litouwse staat.

In tegendeel: in de loop van de veertiende eeuw breidde deze zich, vooral onder de heerschappij van grootvorst Gediminas, steeds verder uit naar het zuidoosten. Grote delen van het Kiëvse Rijk, dat geplaagd werd door invallen van de Mongolen, werden ingelijfd.

Tegen het einde van de veertiende eeuw was het grootvorstendom Litouwen dan ook uitgegroeid tot een groot rijk, dat zich uitstrekte van de Oostzee tot de Zwarte Zee. Het was geen unitaire staat, maar eerder een samenraapsel van semi-onafhankelijke vorstendommen, geregeerd door een grootvorst.

In 1385 trad de toenmalige grootvorst, Jogaila, in het huwelijk met de Poolse koningin Jadwiga. Voor de gelegenheid bekeerde hij zich tot het katholicisme. Aldus kwam een personele unie tot stand, die Polen-Litouwen tot de grootste en tevens een van de machtigste staten van Europa maakte.

Onder de heerschappij van Jogaila's opvolger Vytautas de Grote bereikte het Litouwse grootvorstendom zijn hoogtepunt. In 1410, bij de Slag bij Grunwald, brachten de gemeenschappelijke Pools-Litouwse legers onder zijn leiding bovendien de Teutoonse orde een beslissende slag toe; sindsdien zou de orde geen factor van betekenis meer vormen.

Litouwen was in die tijd allang geen zuiver Litouwse staat meer. Het eigenlijke Litouwen vormde slechts een klein deel van zijn grondgebied, dat ook het gehele grondgebied van het huidige Wit-Rusland en delen van Rusland en Oekraïne omvatte. Het grootste deel van de bevolking was Oost-Slavisch en de staatstaal was niet het Litouws, maar het Oud-Wit-Russisch.

Onder druk van een andere geduchte vijand, Moskovië, besloten Polen en Litouwen in 1569 de banden verder aan te halen en samen te vloeien in één Pools-Litouwse staat. Het Pools-Litouwse Gemenebest, ook bekend onder de naam Republiek van Beide Volken, zou op den duur een einde maken aan de grote bloei van het Litouwse culturele leven, die ook wel de 'Litouwse Renaissance' genoemd wordt.

De Poolse cultuur, die in veel opzichten moderner en verder ontwikkeld was dan de Litouwse en de Slavische, oefende een grote aantrekkingskracht uit op de Litouwse adel, die hierdoor steeds verder vervreemd raakte van zijn eigen achterban. Het Pools kreeg een status die te vergelijken is met die van het Frans in het Westen.

In de zeventiende en achttiende eeuw was het Gemenebest geen unie van gelijken meer: de staat werd geheel geregeerd door een Poolse of in ieder geval grondig gepoloniseerde adel, waarbij etnische achtergrond geen rol speelde, maar de Poolse cultuur des te meer. Andere culturen, zoals de Litouwse, de Wit-Russische en de Oekraïense, werden nog slechts geassocieerd met de straatarme plattelandsbevolking.

Polen-Litouwen was een in veel opzichten merkwaardig land, dat middeleeuwse feodale kenmerken combineerde met één van 's werelds oudste vormen van democratie. Hoewel het land beschikte over een gekozen koning en een koninklijk hof, werd het feitelijk geregeerd door de Sejm, een door de gehele adel democratisch gekozen parlement.

Ieder individueel lid daarvan werd verondersteld het staatsbelang op de eerste plaats te zetten en genoot daarom de bevoegdheid middels het zogeheten liberum veto elke vorm van besluitvorming te blokkeren. In de praktijk werden velen natuurlijk vooral geleid door eigenbelang, dat niet zelden te maken had met grote sommen smeergeld uit het buitenland. Dit maakte de staat vrijwel onregeerbaar en - ondanks zijn gigantische afmetingen - ook uiterst kwetsbaar.

Uiteindelijk ging Polen-Litouwen aan zijn eigen tekortkomingen ten onder: bij de drie Poolse Delingen (1772, 1793, 1795) werd het land in zijn geheel opgeslokt door Rusland, Pruisen en Oostenrijk en verdween het voorgoed van de kaart.

Gedurende de negentiende eeuw was nagenoeg geheel Litouwen deel van tsaristisch Rusland, dat van het bestaan van een Litouwse natie niets wilde weten. Zowel de rooms-katholieke kerk als de Litouwse taal werden onderdrukt ten gunste van de orthodoxie en het Russisch. De bestuurlijke indeling was erop gericht de Litouwers zoveel mogelijk uit elkaar te houden.

Niettemin kwamen in deze eeuw overal in Oost-Europa nationale bewegingen op gang, en ook onder de Litouwers ontlook een nationaal bewustzijn dat sterk samenhing met de emancipatie van de boerenbevolking in de tweede helft van de negentiende eeuw. Als gevolg van de Russische nederlaag in de Eerste Wereldoorlog werd Litouwen in 1918 een onafhankelijke staat - oorspronkelijk gepland als Duitse satellietstaat, maar later gesteund door het Westen.

Zoals ook elders in de regio hield de Litouwse democratie het er niet lang uit: in 1926 bracht een militaire staatsgreep de nationalist Antanas Smetona aan de macht. Smetona was een gematigd heerser, die zich eerder opstelde als een autoritaire professor dan als een dictator. Niettemin bleef Litouwen onder zijn bewind een uiterst zwak land, dat zowel met Rusland als met buurland Polen in slepende conflicten verwikkeld was.

Het lot van Litouwen werd uiteindelijk bezegeld door het Molotov-Ribbentroppact: in 1940 konden Russische troepen het land zonder veel problemen onder de voet lopen. Kort daarop trad Litouwen 'vrijwillig' toe tot de Unie van Socialistische Sovjet-Republieken.

Decennia van hernieuwde russificering konden niet verhinderen dat de Litouwers zich koppig voor hun eigen identiteit bleven inzetten. Het is dan ook allerminst toevallig dat de desintegratie van de Sovjet-Unie begon met de Litouwse onafhankelijkheidsverklaring van 11 maart 1990.

Met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie eind 1991 werd deze onafhankelijkheid uiteindelijk een feit. Sindsdien heeft Litouwen gestadig aan zijn opbouw gewerkt. Het werd hiervoor in 2004 beloond met het lidmaatschap van de Europese Unie.

Omhoog
Terug naar archief