Door de demografische bodem gezakt

Monica Bota

Bijna twee decennia zijn voorbijgegaan sinds het opengaan van het IJzeren Gordijn. Sindsdien zijn er veel veranderingen over alle Centraal- en Oost-Europese landen gewaaid. Welk effect hebben deze gehad op de demografische situatie van deze landen?

De omvang, structuur en spreiding van een bevolking zijn veelzeggende indicatoren van hoe een maatschappij leeft en hoe zij onderworpen is aan veranderingen en nieuwe omstandigheden. De sociaal-economische geschiedenis en de toekomst van naties wordt duidelijk aan de hand van geboorte- en sterftecijfers en migratie.

De familiestructuren in de Balkan-landen en Roemenië werden traditioneel gekarakteriseerd door een grote omvang, waarbij zowel mannen als vrouwen jong trouwden en in het ouderlijk huis bleven totdat zij zelfstandig genoeg waren om een eigen huishouden op te richten. In Tsjechië en Polen daarentegen werd geen nadruk gelegd op het stichten van grote gezinnen en vonden huwelijken op latere leeftijd plaats.

Emigratie maakte het trouwen in Centraal-Europese landen ook moeilijker, omdat veel jonge mannen in het begin van de twintigste eeuw in het buitenland gingen werken (zo'n 130.000 in de periode 1900-1914). Jonge vrouwen zochten toen noodgedwongen hun toekomstperspectief in educatie en op de arbeidsmarkt in de steden, wat een latere intreding in het huwelijk tot gevolg had.

Het communisme bracht na de Tweede Wereldoorlog belangrijke veranderingen met zich mee. Ten eerste een verlaging van het aantal geboortes in alle Centraal- en Oost-Europese landen. Rond het jaar 1965 was een gezonde ratio van twee tot tweeënhalf geboortes per vrouw te zien. In 1989 viel dat onder de twee geboortes.

Deze grote veranderingen in de communistische tijd zijn te wijten aan de industrialisatie en vijfjarenplannen. Daarnaast zorgden de snelle verstedelijking voor tekorten aan consumptiegoederen, huizen en kinderopvang. Vaak moesten de grootouders het tekort aan crèches opvullen.

Een andere verandering was dat vrouwen drievoudig belast werden. Onderwijs en gelijkheid van man en vrouw op de werkplek werden aangemoedigd, terwijl thuis ongelijkheid meer regel dan uitzondering bleef. Zodoende moesten vrouwen zorgen voor de ouderen en de kinderen én massaal toetreden op de arbeidsmarkt. Het resultaat was dat er minder kinderen per gezin geboren werden en vrouwen de geboorte van hun eerste kind steeds later planden.

Toch kenden landen als Polen, voormalig Joegoslavië en voormalig Tsjechoslowakije hogere geboortecijfers vergeleken met de Balkan-landen en Hongarije. In de laatstgenoemde landen was abortus wijdverspreid. Een extreem voorbeeld was Roemenië, dat een lange traditie kende van het gebruik van abortus en in 1965 de hoogste abortusaantallen ooit in statistieken registreerde, drie abortussen op één geboorte, terwijl Polen 0,2 abortussen registreerde per geboren kind.

Verder verschilde het profiel van de vrouwen in Oost-Europa met dat van vrouwen in West-Europese landen. In West-Europa hadden de meeste vrouwen die gebruik maakten van een abortus nog geen kind gebaard, waren ongetrouwd en hadden ook nog niet eerder abortus gehad. In Oost-Europa waren de meeste vrouwen die gebruik maakten van een abortus getrouwd, hadden al minstens één abortus gehad en hadden minstens één kind gebaard. Dit kwam door een gebrek aan voorbehoedmiddelen en voorlichting over geboortebeperking. In veel landen was het demografische beleid gericht op hoge aantallen geboortes. Dit ging boven het recht van individuen een familie zelf te kunnen plannen.

Het jaar 1989 markeerde in alle Centraal- en Oost-Europese landen een breekpunt met het verleden, zowel sociaal als economisch. De eerste jaren brachten vooral economische instabiliteit. Vrouwen werden als eerste getroffen door het verlies van hun baan en hun baanonzekerheid was het grootst. De inflexibiliteit van de arbeidsmarkt voor herintreding van jonge moeders, de geringe beschikbaarheid van parttime banen en de systematisch lagere lonen voor vrouwen betekenden dat zij in deze omstandigheden ervoor kozen om later kinderen te krijgen of een zwangerschap niet voort te zetten.

Verder hadden de overheden van deze landen in de jaren na de val van de Muur weinig interesse in het formuleren van gezinsondersteunend beleid. Hierdoor werden er te weinig middelen vrijgemaakt voor het beschikbaar maken van crèches en onderwijs, terwijl de kinderbijslag onvoldoende steun gaf aan koppels om een gezin te stichten.

Dit heeft ervoor gezorgd dat nu bijna alle Centraal- en Oost-Europese landen kampen met een kleine generatie die geboren werd na 1989 - en die vanaf 2015 de economie zal moeten runnen - en een steeds groter wordende groep van 65-plussers.

Het gecompliceerde geheel van socio-economische veranderingen van deze jaren heeft ook invloed gehad op de bovengenoemde daling van geboortes. De economische en sociale instabiliteit heeft echter niet alleen kansen weggenomen van een groot deel van de bevolking, maar ook kansen gecreëerd.

Terwijl in de tijden van het communisme het leven vaak bepaald werd door de staat, had het individu in de liberale tijden hierna meer vrijheden en opties. Veel mensen kozen er voor om langere tijd te studeren en in zichzelf te investeren in plaats van in een gezin. Het krijgen van kinderen kreeg een lagere plek op de prioriteitenlijst van de jonge generaties. Kinderen werden niet meer als noodzakelijk gezien voor het verzorgen van de ouders, maar als een kostenpost of als een van de vele mogelijkheden in een maatschappij die ontelbare keuzes had voor carrière, tijdverdrijf en plezier.

Na jaren van internationale isolatie werd ook migratie mogelijk, waardoor veel jonge mannen en vrouwen naar West-Europa en Amerika vertrokken. Hun kinderen werden geboren in bijvoorbeeld Spanje en Italië en kregen de nationaliteit van die landen.

Nu, 18 jaar nadat dit proces in gang werd gezet, blijkt uit onderzoek dat veel Oost-Europeanen nog steeds een gezin willen stichten in de landen waarnaar zij aanvankelijk voor werk geëmigreerd zijn. Voor Oost-Europese landen betekent dit een demografische achteruitgang die nog onduidelijke consequenties heeft. Zullen de generaties die nu geboren worden in landen waarnaar hun ouders geëmigreerd zijn ooit terugkomen en de vergrijsde bevolking in het land van herkomst steunen?

Een gezonde demografische piramide van een bevolking telt meer jongeren dan ouderen en ziet eruit als een dennenboom, van onderen breder dan van boven. Na 1989 is het economische leven van jonge generaties onverenigbaar geworden met een gezinsleven. Zullen de jonge generaties het grote percentage van economisch afhankelijken kunnen steunen, zoals de voorspeldde 82 procent van de Roemeense bevolking die economisch inactief zal zijn in 2050?

Het is aangetoond dat mensen in Oost-Europa graag kinderen willen, gemiddeld twee kinderen per gezin. Dit betekent dat als de verhinderende factoren weggehaald worden, men meer kinderen zal nemen. Gezien de grote vergrijzing die in deze landen dreigt, is een hoger geboortecijfer niet alleen welkom, maar zelfs een grote must.

Omhoog
Terug naar archief