Demografie: Servië
Morries Leeraert
De bevolking van Servië wordt zowel kleiner in omvang als ouder. Een laag geboortecijfer, de toegenomen levensverwachting en een substantiële emigratie van jonge mensen zullen het land structurele demografische problemen bezorgen.
Volgens een laatste peiling telt Servië sinds 1 januari van dit jaar 7.395.600 inwoners. Het Yugoslav Survey Association berekende dat dit een 'drastische vermindering van 1,1 procent' is sinds de laatste volkstelling van 2002 (de cijfers zijn exclusief de regio Kosovo). Sinds 1991 verliest Servië elk jaar 25.000 tot 30.000 mensen, ofwel 0,3 procent van de populatie.
Het geboortecijfer is gemiddeld 1,6 per vrouw; dit is ver onder de 2,1 die nodig is om de bevolking op peil te houden. De levensverwachting neemt echter wel toe en is nu gemiddeld 74 jaar (nog relatief laag naar Europese maatstaven). Met de vergrijzing zullen de medische kosten stijgen in dit land met een ongunstige economische conjunctuur. Met weinig economisch perspectief (de werkloosheid bedraagt 21 procent) stellen jonge paren het krijgen van kinderen langer uit.
Tussen 1991 en 2002 hebben ongeveer 370.000 vluchtelingen in Servië hun heil gezocht. Daardoor wordt de terugval in het bevolkingsaantal enigszins gecompenseerd. Die is nu min 1,1 procent, maar zou zonder de instroom van migranten min 5 procent hebben bedragen.
Servië kent al sinds de jaren tachtig een intensieve trek naar de stad, vooral van jonge mensen naar Belgrado en de drie andere stedelijke gebieden, vanwege het gebrek aan arbeidsperspectieven op het platteland. Inmiddels woont 41 procent van de bevolking in de vier grote steden.
Daarbij doet zich het opmerkelijke feit voor dat Servië demografisch gezien smaller lijkt te worden. Volgens gegevens van de Geografische Faculteit in Belgrado vindt de urbanisatie vooral plaats langs de noord-zuid-as van de grote steden: Subotica, Novi Sad, Belgrado, Kragujevac en Niš. Aan de westkant van die 'Donau-Morava-corridor' en vooral in een breed grensgebied met Roemenië hebben de plattelandsgebieden te kampen met een voortdurende ontvolking. De helft van de Servische bevolking (3.794.800 in 2002) woont in de 'corridor', die op zichzelf iets meer dan een kwart van het totale landoppervlak beslaat.
In dit gebied wonen en werken dus twee keer zoveel mensen als in de rest van het land. Waarschijnlijk zijn het er meer, want het instituut telt alleen officieel geregistreerde inwoners. Daarbij komt dat ook binnen dit gebied een meer dan gemiddelde verstedelijking plaatsvindt. In heel Servië woont 56,4 procent van de bevolking in grote(re) steden, in deze stedencorridor is dat 66,9 procent.
Het platteland is dus sterk aan het vergrijzen. Tachtig procent van de bevolking werkzaam in de landbouw is nu boven de vijftig jaar. De leegloop van aanzienlijke delen van het platteland veroorzaakt een demografisch hellend vlak: het reservoir voor de aankweek van een nieuwe generatie raakt steeds leger.
Dit heeft nu al merkbare economische gevolgen. Sinds een aantal jaren loopt bijvoorbeeld de bramenpluk - Servië is 's werelds grootste exporteur van dit landbouwproduct - aanzienlijk gevaar vanwege een tekort aan arbeidskrachten.
Aan de bevolkingssamenstelling is ook een interessant politiek aspect verbonden. Het demografische overwicht van ouderen bepaalt voor een deel ook de politieke trends. De transitie naar een liberale markteconomie noopt de overheid te korten op de pensioenen, die met een gemiddelde van 10.000 dinar (120 euro) per maand toch al erg laag zijn. Het electoraat van de anti-Europese behoudende partijen ligt dan ook grotendeels in die oudere leeftijdsgroepen.
Met het conform maken van de markt aan EU-standaarden komen de pensioenen onder grote druk te staan. De Wereldbank heeft het aanpakken van de pensioenen als voorwaarde voor nieuwe leningen gesteld. Dat het in Servië met de hervormingen niet wil vlotten heeft ook te maken met het feit dat het uitvoerende ambtenarencorps uit oudere leeftijdsgroepen bestaat.
Triest is dat het budget voor de post 'Familie en kinderen' van het Ministerie van Sociale Zaken tussen 2001 en 2006 gehalveerd is. Alleen voor een kleine groep ouders is er een soort kinderbijslag; de kinderopvang is grotendeels geprivatiseerd (dus duur) en voorlichtingscentra voor gezinsplanning zijn gesloten.
Een ander ernstig probleem vormt de emigratie. Precieze gegevens hierover zijn moeilijk te vinden. Volgens het Servische CBS hebben zich tussen 1991 en 2002 ongeveer een half miljoen Serviërs in het buitenland gevestigd. Maar dit aantal moet de afgelopen jaren sterk gegroeid zijn, zo is af te leiden uit een grafiek van de Wereldbank. Daarin is te zien dat de geldoverdracht van de Servische diaspora in 2002 ruim twee miljard dollar bedroeg. In 2006 was dat bedrag tot maar liefst 4,7 miljard toegenomen. Redelijkerwijs mag men aannemen dat ook het aantal werkenden in het buitenland dan ook min of meer moet zijn verdubbeld tot bijna één miljoen.
Vergeleken met het aantal werkenden van 3,2 miljoen in Servië zélf is dit een erg groot aantal. En het betreft vaak hoogopgeleiden. Sinds 2000 zijn 1794 Servische artsen vertrokken.