Letland
Jan van Steenbergen
Het had zo mooi moeten worden. Nadat Letland in 2004 tot de Europese Unie was toegelaten, schoot de economie van het kleine land aan de Oostzee als een komeet omhoog. De kredietcrisis heeft deze spectaculaire groei, de hoogste van Europa, echter razend snel doen omslaan in een diepe recessie. Letland, dat tot voor kort nog bekend stond als de 'Baltische tijger', is nu nog maar een heel klein, noodlijdend landje, dat op de rand van een faillissement balanceert.
Sommigen hebben het zien aankomen. Letland beschikt immers over alle ingrediënten die nodig zijn om het land bloot te stellen aan een recessie: een klein land, een onwaarschijnlijk hoge economische groei en een extreme afhankelijkheid van export en buitenlands kapitaal. Een financiële crisis op wereldschaal, met alle domino- en sneeuwbaleffecten van dien, moest juist daar wel zijn tol eisen. En dat gebeurde: het investeringsklimaat in Letland is inmiddels verslechterd tot dat van Oekraïne.
Over de jaren 2004-2007 groeide de Letse economie met maar liefst 48 procent. Hiermee was Letland Europa's absolute koploper, gevolgd door Estland (37,8 procent) en Litouwen (36,0 procent). Het land werd overspoeld met buitenlandse investeringen en kredieten. Zowel buitenlandse investeerders als de Letten zelf waanden zich veilig binnen de stabiele economische ruimte van de Europese Unie.
Letland, zo meende men, zou binnen een tijdbestek van tien jaar een welvaartspeil van welhaast Scandinavische proporties hebben bereikt, en ook de regering was deze mening toegedaan. Heel Letland leefde op krediet. In 2008 overschreed de gezamenlijke schuld van de Letse banken, bedrijven en huishoudens het voor een klein land als Letland het astronomische bedrag van 42 miljard dollar, oftewel zo'n 130 procent van het bbp. Het grootste deel hiervan was afkomstig uit Zweden.
In 2008 werd duidelijk dat de Letten ten onrechte optimistisch waren geweest. De groei stagneerde. In het derde kwartaal kromp zij met 5,2 procent, in het vierde zelfs met 10,3 procent. De prognoses voor 2009 zijn nog ongunstiger en worden met de dag somberder: momenteel wordt geschat dat de Letse economie dit jaar nog eens met zo'n 15 procent zal krimpen.
Ook de werkloosheid stijgt schrikbarend: zat in december nog 7 procent van de beroepsbevolking zonder werk, in januari was dit 8,3 procent. Naar schatting zal de werkloosheid in 2009 oplopen tot 10,5 procent. In november zag de regering zich genoodzaakt de tweede bank van het land, Parex Banks, te nationaliseren door 51 procent van het aandelenpakket voor het symbolische bedrag van 2 lats (ongeveer € 2,80) over te nemen.
In december moest Letland de hulp van het buitenland inroepen, omdat er anders geen geld meer zou zijn om lonen en pensioenen te betalen. Die kwam in de vorm van een toegezegde 7,5 miljard euro van het IMF, de EU, de Wereldbank en een consortium van Scandinavische landen om Letlands liquiditeit te beschermen. Aan die hulp is echter wel de voorwaarde verbonden dat het begrotingstekort beneden de 5 procent blijft. Aangezien de recessie in het zwaar getroffen Letland nog steeds in een stroomversnelling is, is het maar zeer de vraag of dit streven kan worden gehaald.
De crisis in Letland heeft niet alleen een economische, maar ook een politieke dimensie. Dit is eigenlijk in 2007 al begonnen, toen de door affaires en schandalen geplaagde centrumrechtse regering van premier Aigars Kalvitis na voor Letse begrippen grootschalige protesten moest aftreden. Ivars Godmanis, de eerste premier van het onafhankelijke Letland, werd binnengehaald om een nieuwe regering te gaan leiden. Deze deed het evenwel niet veel beter dan de oude regring, mede doordat de samenstelling praktisch dezelfde was gebleven. Het was oude wijn in een nieuwe zak.
Godmanis wist de Letten dan ook niet voor zich te winnen: volgens de Eurobarometer 2008 had slechts 15 procent van de Letten vertrouwen in de regering - het slechtste resultaat van de gehele EU. Hoewel de kwaliteiten van Godmanis door niemand werden betwijfeld, leefde de indruk dat de chronisch overwerkte Godmanis ook nog eens het werk van zijn incompetente ministers moest doen.
Op 20 februari 2009 viel zijn coalitie uit elkaar. Een nieuwe centrumrechtse coalitieregering onder leiding van voormalig minister van Financiën Valdis Dombrovskis moet nu de rommel opruimen.
Die rommel is niet voor de poes. Van vorige regeringen kan weliswaar niet worden gezegd dat zij Letland onnodig in de schulden hebben gestoken of het begrotingstekort onverantwoord hebben doen oplopen, maar wel dat zij de gevaren van een crisis te lang hebben onderschat. Tekenend is in dit opzicht een interview dat in december 2008 door de toenmalige minister van financiën Atis Slakteris werd gegeven. Op de vraag waarom Letland de hulp van het IMF had ingeroepen, antwoordde hij in gebrekkig Engels: 'Nothing special, just crisis.'Te laat besloot de regering in te grijpen. De oplossingen waarvoor werd gekozen lagen weliswaar voor de hand, maar haalden weinig uit: belastingverhoging, loonsverlaging en ontslagen bij de overheid. Dat de regering de crisis begin 2009 nog steeds niet serieus leek te nemen, blijkt wel uit het feit dat de minister van cultuur kort na de toekenning van steun van het IMF een contract van negen miljoen euro aanging met een architectenbureau voor de bouw van een concertzaal. Terwijl de werkloosheid alarmerend steeg, weigerde de regering nog steeds enkele overtollige ministeries op te heffen.
De Letse bevolking reageert op dit alles met een mengsel van woede, gelatenheid en wrange humor. De woorden 'nothing special' (of: nasing spešal, om het zware accent van minister Slakteris nog eens te benadrukken) prijken inmiddels op duizenden T-shirts, op de menukaart van een restaurant in Riga en ze vormen de naam van een Letse popgroep die optreedt in pinguïnpakken. Dit laatste is een referentie aan een faux pas van premier Godmanis, die de Letten eens vergeleek met pinguïns, die bij een Antarctische sneeuwstorm in een kring gaan staan. De pinguïn is inmiddels het symbool geworden van een bevolking die van haar leiders verantwoordelijk bestuur eist. Op een spandoek stond onlangs de tekst 'pinguïnrevolutie'.
Toch blijft het niet bij dergelijke ludieke uitingen. Op 13 januari ontaardde in Riga een demonstratie tegen de regering waar 10 tot 20 duizend mensen aan deelnamen, in rellen, vernielingen en plunderingen. Met behulp van traangas en knuppels wist de politie een bestorming van het parlement ternauwernood te voorkomen. Drie weken later blokkeerden boze boeren de toegang tot de hoofdstad. Het afgegeven signaal is niet mis te verstaan: de bevolking heeft het met de politiek helemaal gehad.
De nieuwe regering van premier Dombrovskis staat nu voor de zware en ondankbare taak dusdanig in de begroting te snijden dat de beloofde buitenlandse steun in ieder geval doorgaat. 'Als we dat krediet niet krijgen, kunnen we in juni failliet gaan,' waarschuwde Dombrovskis. Hiervoor heeft hij echter brede politieke en maatschappelijke steun nodig, waar hij, gezien het geringe vertrouwen van de Letten in de politiek en met zowel regionale als Europese verkiezingen in het vooruitzicht, natuurlijk naar kan fluiten. Voor welke oplossing Dombrovskis ook zal kiezen, 'het nieuwe Argentinië', zoals de econoom Paul Krugman het vriendelijke, kleine Letland onlangs omschreef, zal nog door een diep dal moeten gaan.