Zorgen in Letland

Niels van Ommering

De psychiatrie in Oost-Europa kampt met een slecht imago. Grote inrichtingen achter hoge muren, ver weg van de bewoonde wereld, waar honderden psychiatrische patiënten een geïsoleerd bestaan leiden. De vraag is hoe actueel dit beeld nog is. Om een antwoord te vinden op deze vraag, bezocht ik onder meer een grote psychiatrische inrichting in Letland.

Als ik besluit om bij wijze van tijdverdrijf mijn duim omhoog te steken terwijl ik op de bus wacht, is het meteen bij de eerste auto raak. 'Valmiera?' vraag ik, als het raampje wordt opengedraaid. De bestuurder knikt. Ik open het portier en stap in. Enkele ogenblikken later rijden we weer op volle snelheid over de autoweg, die in het noorden van Letland de provinciesteden Rujiena en Valmiera met elkaar verbindt.

Ik reis vandaag via Valmiera naar Allaži, een klein dorpje ten oosten van Riga. Hoewel dit op zichzelf een onbeduidend dorp is, heb ik reden genoeg om er naartoe te gaan. Voor mijn onderzoek naar de stand van zaken in de geestelijke gezondheidszorg in Letland, dat ik uitvoer in het kader van mijn bachelorscriptie Europese Studies, reis ik gedurende een maand door Letland. Eerdere tochten voerden langs enkele kleine dagcentra, een psychiatrisch kinderziekenhuis, het Ministerie van Volksgezondheid en de enige zorgboerderij in Letland. Vandaag staat een bezoek aan een grote psychiatrische inrichting, gelegen in de bossen bij Allaži, op het programma.

Ik voel een gezonde spanning aan het begin van deze dag. Allereerst is het de vraag of ik het afgelegen Allaži op tijd bereik voor mijn afspraak om één uur 's middags. Daarnaast moet het een belangrijke dag voor het onderzoek worden. De inrichting in Allaži kan ik bezoeken met dank aan contacten die ik in de afgelopen weken heb opgedaan.

Na een korte kennismaking blijk ik in de auto te zitten bij Augusts, de plaatselijke politieagent. Hij kondigt aan dat hij nog iemand anders moet ophalen. Niet veel later rijden we een zandweg op en komen we aan bij een verlaten boerderij. Enkele zwerfhonden melden zich enthousiast grommend bij de auto, maar Augusts stapt zelfverzekerd uit. 'Valdis!' roept hij en hij fluit op zijn vingers. Een deur gaat open en een wat oudere man strompelt naar buiten. 'Vooruit, opschieten!' Valdis komt op de achterbank zitten. Hij verspreidt een doordringende geur van alcohol in de auto.

Snel zetten we onze reis naar Valmiera voort. Daar wordt allereerst Valdis afgeleverd bij het politiebureau. Vervolgens brengt Augusts me naar het treinstation, waar de tweede etappe van de reis begint. Ik moet nog een uur wachten op de trein en maak van de gelegenheid gebruik om mijn bezoek nog even goed voor te bereiden.

De geestelijke gezondheidszorg in Oost-Europa heeft een slecht imago. Dit komt door wat bekend is geworden over de wijze waarop er in de Sovjet-Unie met psychiatrische patiënten werd omgegaan. Zij werden gezien als een verzwakking van het collectief en daarom uitgesloten van het maatschappelijk leven. Ze belandden in grote psychiatrische inrichtingen in afgelegen gebieden met als primaire doel de samenleving tegen hen te beschermen.

Ook dissidenten kwamen om die reden in de psychiatrie terecht. Zij werden gezien als geestesziek en kregen daarom vaak geen gevangenisstraf, maar verdwenen voorgoed in een gesticht.

Veel landen in Oost-Europa hebben in de loop van de tijd dit 'zorgmodel' overgenomen, zeker als ze deel uitmaakten van de Sovjet-Unie. Vier jaar na de val van het communisme rijst de vraag hoe de vlag er nu bij hangt in een land als Letland, dat inmiddels lid is van de Europese Unie.

Uit gesprekken tijdens mijn onderzoek blijkt dat veel zaken binnen de geestelijke gezondheidszorg bij het oude zijn gebleven. Vooral de stigmatisering van mensen met psychiatrische stoornissen is zowel in hoge als lage kringen nog springlevend en de overheid trekt nauwelijks geld uit voor verbetering van de kwaliteit van de zorg.

Afgezien van enkele privé-initiatieven voor kleinschalige zorg in bijvoorbeeld dagcentra of op een zorgboerderij, wordt het overgrote deel van de psychiatrische zorg in staatsinstellingen verleend. De meeste daarvan stammen uit de Sovjet-Unie en staan bekend om hun slechte hygiëne, geringe privacy en zeer beperkte specialistische en persoonlijke zorg.

Letland kent twee soorten staatsinstellingen. Allereerst zijn er acht psychiatrische ziekenhuizen, bedoeld voor kortstondige opname waar vrijwel uitsluitend medische zorg geleverd wordt en bijvoorbeeld nauwelijks dagbesteding. In de praktijk verblijft ruim 40 procent van de patiënten er langer dan een jaar.

Eigenlijk zouden deze patiënten naar een zogeheten sociaal verzorgingscentrum (socialas aprupes centrs) moeten. Dat is de andere soort staatsinstelling die Letland kent, bedoeld voor langdurige opname. Er zijn er 36 van, die in totaal ruim 4500 patiënten herbergen. De meeste mensen die hier terechtkomen, verlaten het centrum nooit meer.

De instelling in Allaži is zo'n sociaal verzorgingscentrum en is opgericht in 1957. Als ik er rond het middaguur aankom zet de buschauffeur me vlak bij de ingang af. Ik sta aan de rand van een bos. Aan de rechterkant van de weg staat een kerkje en links zie ik een langgerekt gebouw, twee verdiepingen hoog en met enkele plukken verdorde klimop op de grijze muren.

Terwijl ik aarzelend de ingang van het gebouw begin te zoeken, stopt er een auto. Een jonge vrouw stapt uit. Ze loopt op me af en ze blijkt Liga Klavina te zijn, met wie ik voor vandaag een afspraak heb. Ze heet me hartelijk welkom en samen lopen we langs de slagboom het terrein op. Tot mijn verbazing staat er, tussen enkele oude verpauperde gebouwen, een gloednieuw huis, in prachtig kleuren geschilderd. Als we voor de deur staan bevestigt de tekst op een bordje mijn vermoeden: dit huis is medegefinancierd door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.

Eenmaal binnengekomen zie ik dat alles nieuw is. Alles ruikt ook nieuw. We komen in een grote kamer met rechts een open keuken en in het midden een lange tafel. Een bewoner maakt schoon, een ander zit aan tafel voor zich uit te staren. Ook ik moet gaan zitten en iemand schuift een bord eten onder mijn neus, brengt een bak salade en geeft me een kop heet water met losse thee erin.

Liga neemt ook plaats en begint te vertellen. 'Dit huis staat hier nu ruim een jaar. De oude gebouwen hiernaast vormen het sociale verzorgingscentrum. Dit huis is een nieuw project, ook voor Letland. We noemen het een halverwege-huis (puscela maja). Hier kunnen zeventien patiënten wonen met wie het zo goed gaat dat ze mogelijk in de toekomst zelfstandig kunnen leven. Daar bereiden we hen op voor door hen basisvaardigheden als kleding wassen en lichaamsverzorging te leren.'

Als ik mijn eten op heb, laat Liga de rest van het huis zien. Enkele bewoners, allen volwassen, lopen mee en laten trots hun kamer zien. Een andere bewoner, met een zwarte baard en een cowboyhoed, komt met zelfgebakken pannenkoekjes die ik moet proeven. De sfeer is verrassend goed. Mijn nieuwsgierigheid naar de oude gebouwen rond dit moderne EU-huis neemt echter toe. Gelukkig is een collega van Liga, Ligita Poška bereid me mee te nemen naar een van de gebouwen.

Terwijl we naar buiten lopen vertelt Ligita dat ze de oude gebouwen vaak de 'kolchozen' noemen, om duidelijk te maken dat ze in de sovjettijd zijn opgericht. We stappen het gebouw binnen waar zij al acht jaar werkt. Het contrast met wat ik zojuist gezien heb, is enorm. We komen eerst langs de eetzaal, waar net wordt opgeruimd. Aan de eetzaal grenst de kleine isoleercel, waar regelmatig patiënten tijdelijk worden opgesloten.

Vervolgens lopen we door de gangen, waar patiënten rondhangen die ons met een lege blikken aankijken. Meestal zonder kloppen opent Ligita de deuren van de kamers. Ik zie kleine ruimtes, met twee of drie bedden en een televisie. Wat opvalt is dat vrijwel iedereen, hoewel het midden op de dag is, op bed ligt. Er heerst een ronduit bedrukte sfeer, heel anders dan in het huis waar ik zojuist was.

Ligita: 'Jongvolwassenen, bejaarden, verstandelijk gehandicapten en psychiatrisch patiënten, alles ligt hier door elkaar. Ik heb samen met een paar schoonmakers en zusters deze hele afdeling van tachtig patiënten onder mijn hoede. We moeten er vooral voor zorgen dat de mensen elkaar niet in de haren vliegen. Voor individuele zorg of het organiseren van dagbesteding blijft nauwelijks tijd over.'

Als Ligita, Liga en ik even later weer in het halverwege-huis zitten, praten we nog lang over de situatie in de geestelijke gezondheidszorg in Letland. Beide hulpverleners ervaren geen enkele steun van de overheid. Die lijkt op het moment uitsluitend met de economische crisis bezig te zijn.

Er is geen perspectief op een snelle verbetering van de leefsituatie voor de tweehonderd bewoners in de oude gebouwen. Zelfs een op het oog succesvol project als het halverwege-huis, blijkt toch nog verre van ideaal. De mooie ruimtes waar workshops kunnen worden gegeven, worden nauwelijks gebruikt. Liga: 'Bij het aanvragen van het project is alleen gedacht aan de infrastructuur. Nu hebben we een prachtig huis, maar ontbreekt het aan personeel om bijvoorbeeld de workshops te organiseren.'

Een ander probleem is de toegenomen bureaucratie. Liga vertelt dat ze van elke bewoner een uitgebreid dossier bij moeten houden. 'Zelfs een telefoontje moet genoteerd worden. Hiermee gaat veel tijd verloren die we veel liever in de zorgverlening zouden steken.'

Na een laatste kop thee neem ik tegen de avond afscheid en aanvaard ik met gemengde gevoelens de terugreis. Het is me duidelijk geworden wat voor leven de meeste patiënten hier leiden en hoe de goedwillende hulpverleners precies weten waar de problemen liggen, maar machteloos staan tegenover een overheid die weigert zich het lot van de patiënten aan te trekken.

Het is schrijnend om te moeten constateren dat in zo'n grote inrichting slechts zeventien patiënten een enigszins menswaardig bestaan leiden in het halverwege-huis. En dan te bedenken dat de meeste sociale verzorgingscentra niet eens over een dergelijk huis beschikken.



Dit artikel vloeit voort uit een veldonderzoek ter afsluiting van de bacheloropleiding Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Voor vragen of opmerkingen kunt u contact opnemen met de auteur, nielsvanommering@hotmail.com.

Omhoog
Terug naar archief