Enkele legitimeringen voor de voortzetting van de Nederlands-Russische onderwijssamenwerking

door Ton van der Meer

De samenwerking op onderwijsgebied tussen Nederland en Rusland is inmiddels tien jaar gaande. Om enkele legitimeringen te geven voor de voortzetting van deze onderwijssamenwerking, die vanuit Nederlandse kant wordt gecoördineerd door Bureau CROSS, moet niet alleen gekeken worden naar de resultaten van de samenwerking van de afgelopen tien jaar. Het vereist ook een terugblik op de Russische geschiedenis van de afgelopen eeuw.

De start van de samenwerking vond plaats voordat de Sovjet-Unie weer Rusland werd. De tijdgeest van toen wierp haar schaduw vooruit. Een kleine groep wetenschappers was al gestart met de voorbereidingen voor een nieuwe onderwijswetgeving. Deze zou zich moeten kunnen meten met de onderliggende principes van soortgelijke wetten in West-Europa.

Onder leiding van de latere onderwijsminister Edoeard Dneprov werd hieraan gewerkt om, zoals hij het noemde, een bijdrage te leveren aan de realisering van 'een educatief Europees huis'. Het resultaat van de groep werd gelegaliseerd in de nieuwe Onderwijswet van 1994 en vormt mede de basis van de Nederlands-Russische onderwijssamenwerking.

De wet benadrukt de decentralisatie van het onderwijs en een verregaande autonomie voor de regio's met betrekking tot het ontwikkelen van eigen onderwijsbeleid en rekent hiermee af met het centraal geleide systeem dat kenmerkend was voor de sovjetperiode. Realisatie van deze wet in de onderwijspraktijk op federaal, regionaal en lokaal niveau is niet eenvoudig en wordt vertraagd door drie factoren.

Ten eerste door de grootte van Rusland en het gebrek aan financiële middelen. Bovendien verzet de communistische meerderheid in de Staatsdoema zich tegen de decentralisatie en liberalisatie van het onderwijs. En tot slot is er het aloude schisma van pro en contra West-Europees denkenden.

Deze factoren zijn uiteraard niet nieuw, maar wel van belang bij de implementatie van de wet. De weerstand ligt niet zozeer bij de invoering van 'nieuwe vakken', zoals informatica en milieukunde. Ook niet op de 'nieuwe methodieken en didactieken', zoals bijvoorbeeld het accent op leer- en studievaardigheden en de praktische toepasbaarheid van het geleerde, die worden voorgesteld in de wet.

De weerstand spitst zich toe op de systematische ontideologisering en depolitisering van de onderwijsinhoud, de onderwijsgevenden, de opleiders en de 'toeleverende' wetenschappers. Voorbeelden hiervan zijn te zien bij de invoering van het nieuwe vak burgerschapskunde, de herschreven methodes voor het vak geschiedenis en de aandacht die besteed wordt aan drugspreventie en seksuele voorlichting.

Pilotprojecten
Het zal enkele generaties vergen om de liberale attitude die in de wet verankerd is in de praktijk te realiseren. Een realisatie die afhankelijk is van de juiste beleidssteun van het Russische Ministerie van Onderwijs en de support van westerse partners en donorlanden. Steun in de vorm van pilotprojecten die het goede voorbeeld geven en disseminatieprocedures die de geest van de wet helpen gestalte geven.

Dit geldt met name voor de in de wet beoogde decentralisatie en autonomie voor de 89 regio's van Rusland. Na tachtig jaar 'centraal-totalitair' gezag onder leiding van de communistische partij staat dat gelijk aan een revolutie in het onderwijs.

Voor een adequate strategie in deze kan gedacht worden aan de uitspraak van de Griekse dichter Archilochus: 'De vos weet vele dingen, maar de egel weet slechts "één" groot ding'. Vossen zijn er in Rusland genoeg, maar aan egels die het onderwijs in bovengenoemde richting weten te sturen is nog steeds een groot gebrek. Richting een 'Europees educatief huis' zoals Dneprov dat bedoelde en waaraan ook in West-Europese landen gewerkt wordt.

Een bijdrage aan dat streven in Rusland vormt een eerste legitimering voor het continueren van de onderwijssamenwerking. Niet om in Rusland een imitatie van westerse educatieve normen en waarden te importeren, maar om de factoren te identificeren die sturing kunnen geven aan deze ontwikkeling. Hieraan kunnen beide landen, samen met andere Europese partners, hun bijdrage leveren.

Het is een gemeenschappelijk belang dat 'eenrichtingsverkeer' in de samenwerking uitsluit. Disseminatie en implementatie in de wederzijdse onderwijspraktijk staan hierbij centraal. De samenwerking ondersteunt de Europese integratie op educatief, cultureel, ethisch en economisch terrein en is daardoor van een andere culturele orde dan samenwerking met bijvoorbeeld Zuid-Afrika of China.

Niet dat dit soort relaties minder relevant zijn, maar zij eisen een ander soort legitimering. De legitimering van de onderwijssamenwerking met Rusland heeft nog niets aan relevantie ingeboet. Zij is eerder versterkt door de toenemende weerstand van de conservatieve krachten in de Doema, de economische malaise en de teleurstellingen na de hoopvolle verwachtingen van de 'val' van de Sovjet-Unie.

Attitude
Tachtig jaar dictatuur blijkt niet in een tiental jaar te hervormen tot een stabiele democratische maatschappij. Er is nog steeds een voedingsbodem en angst voor terugkeer naar een dictatuur als 'oplossing' voor het bestaande ongenoegen en het gebrek aan democratisch leiderschap in het land.

Dit gegeven brengt een tweede legitimering voor de samenwerking in beeld. Compromisdenken, met zijn voors en tegens, is in Rusland nooit tot ontwikkeling gekomen, hetgeen nog steeds doorklinkt in de samenwerkingsprojecten. Tijdens de startfase van het merendeel van de projecten valt het op dat Russen (beleidsmakers en praktijkmensen uit het onderwijs op nagenoeg ieder niveau) niet gewend zijn aan de 'productieve daloog' waarin van beide zijden wordt gedefinieerd welke projectresultaten zullen worden nagestreefd.

Zij laten in eerste instantie een planmatige aanpak van projecten met de daarbij behorende verantwoordelijkheden het liefst over aan de westerse partners. In de vereiste systematische projectrapportage voor het ministerie legt men het liefst zo weinig mogelijk 'exact' vast. De regio's hebben nog steeds grote moeite met het formuleren van beleidsprioriteiten en bijbehorende besluitvorming. Dit ondanks de grote mate van autonomie die de wet hen hierin toestaat. Nog altijd geldt in de startfase van een project het adagium 'Wat zal Moskou ervan denken?'

Wanneer de projecten uit de startfase zijn, verandert dit soort gedrag ten goede als men ervaart dat 'angst' voor de hiërarchie overbodig is. De samenwerking met de westerse partners vormt een belangrijke stimulans om de attitude van passief, risicovermijdend gedrag te bestrijden en de regio's de aan hen toegekende autonomie te leren hanteren. De attitude van de westerse experts gaat uit van de dialoog, de discussie en interactieve methodieken en spiegelen op deze wijze een soort voorbeeldgedrag.

Een derde legitimering van de samenwerking heeft betrekking op de eraan deelnemende instituten, universiteiten, opleidingen en scholen. Internationalisering is een betrekkelijk jong fenomeen in het Nederlandse onderwijs. De samenwerking biedt mogelijkheden om over de eigen grenzen en de grenzen van het land heen te kijken, te reflecteren op het eigen onderwijs en de resultaten. De samenwerking vormt en belangrijke bijdrage om 'internationalisering' als bedrijfsonderdeel van educatieve instituties vorm en inhoud te geven.

In toenemende mate is er in de projecten ook sprake van 'wederzijds rendement'. Er wordt in de CROSS-projecten kennis gemaakt met Russische expertise opgebieden als informatie- en communicatietechnologie, nieuwe methodieken in de exacte vakken, het omgaan met etnische minderheden en de daarbij behorende talen en het aanleren van reflectieve vaardigheden in de lerarenopleidingen, die ten goede komen aan het Nederlandse onderwijs.

Europese partners
Een vierde legitimering heeft betrekking op de samenwerking met Europese partners. In toenemende mate wordt in de projecten samengewerkt met experts uit Oostenrijk (via KulturKontakt), Engeland (via de British Council), de Vlaamse Gemeenschap en de Scandinavische landen. Ook neemt Nederland deel aan multilaterale projecten die geïnitieerd worden door de Europese Gemeenschap via de Council of Europe (projecten op het gebied van burgerschapskunde) en de E.T.F. (projecten op het gebied van het beroepsonderwijs).

In dit kader kan ook de oprichting genoemd worden van het Internationaal Centrum voor Onderwijsinnovatie (ICEI) aan de Herzen Pedagogische Staatsuniversiteit te Sint Petersburg. In dit centrum wordt samengewerkt met Oostenrijk en Engeland.

De belangrijkste doelstelling van het centrum is de disseminatie van producten en publicaties die het resultaat zijn van de Nederlands-Russische onderwijssamenwerking en het initiëren van multilaterale ontwikkelingsprojecten ten behoeve van het onderwijs. Het ICEI wordt ook in toenemende mate gebruikt door de Council of Europe voor het organiseren van seminars op het gebied van moderne vreemde talen, burgerschapskunde en het geschiedenisonderwijs.

Het ICEI zou kunnen uitgroeien tot een soortgelijk instituut als CEPES in Boedapest, maar dan voor het primair en secundair onderwijs, de lerarenopleidingen en de nascholingsinstellingen. Het centrum heeft in de vijf jaar van haar bestaan uitstekende relaties opgebouwd met regionale overheden, organiseert seminars in vele regio's en heeft toegang tot alle belangrijke pedagogische universiteiten en instituten. Het is als disseminatie-instrument voor onderwijsvernieuwingen uitgegroeid tot een belangrijk steunpunt voor het federale Ministerie van Onderwijs.

Een laatste legitimering is meer van geopolitieke aard. Het is voor de politieke stabiliteit in Europa van belang dat Rusland goede betrekkingen onderhoudt met West-Europa, zodat het oude vijandbeeld niet terugkeert. Zodra in Rusland de economie op orde komt, heeft West-Europa er een groot afzetgebied voor haar producten bij, hetgeen economisch gezien van belang is.

Om dit te bereiken is een goed functionerend staatsbestel onontbeerlijk. Nederland levert hieraan een bijdrage via het MATRA-programma van het Ministerie van Buitenlandse zaken. Naar nu bekend is zal Nederland deze bijdrage continueren in de komende jaren. Moge hetzelfde gelden voor de bijdrage die Nederland levert via de onderwijssamenwerking met Rusland.

Drs. A.W. van der Meer is coördinator van de Rusland-projecten namens Bureau CROSS

Omhoog
Terug naar archief