Hielp de wetenschappelijke hulp?
René Does
Het is nu ruim tien jaar geleden dat de buitenlandse hulp- en samenwerkingsovereenkomsten met de Russische wetenschap van start gingen. Naar aanleiding hiervan heeft de Russische econome Irina Djozjina, verbonden aan het Instituut voor de Economie in Transitie van de Russische Academie van Wetenschappen, onderzoek verricht naar de resultaten van die overeenkomsten. Zijn de gestelde doelen bereikt?
Djozjina publiceerde de resultaten van haar onderzoek in het Russische wetenschappelijke maandblad Wereldeconomie en Internationale Betrekkingen (2006, nr. 3, blz. 95-105). Zij onderzocht de resultaten van het werk van negentien buitenlandse en internationale wetenschappelijke organisaties, waaronder de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), door middel van interviews.
De wetenschappelijke hulp uit het Westen kwam in het moeilijke begin van de jaren negentig uit bezorgdheid tot stand. Bezorgdheid over de mogelijke teloorgang van het hoge peil van de Russische wetenschap en over de mogelijkheid dat militair en economisch gevoelige wetenschappelijke kennis van Russische geleerden in handen zou kunnen komen van schurkenstaten.
De meeste buitenlandse hulp in het beginstadium was liefdadigheid. Na het ledigen van de eerste financiële nood verschoven de samenwerkingsovereenkomsten in de richting van partnerschap (partnjorstvo), institutionele hervormingen en commercialisering. De laatste jaren is er daarnaast sprake van integratie van Russische organisaties in internationale wetenschappelijke structuren, met name in die van de Europese Unie.
In 2005 financierden buitenlandse wetenschappelijke fondsen 9,6 procent van de uitgaven voor wetenschap in Rusland. In 1999 was dit percentage nog 16,9 procent. Deze teruggang van de financiering uit fondsen is 'gedeeltelijk' goedgemaakt door de uitbreiding van commercieel contractonderzoek door Russische wetenschappers.
Uit het onderzoek van Djozjina komen vijf resultaten van de wetenschappelijke samenwerking naar voren, die meer of minder geslaagd zijn. De charitas uit de beginperiode heeft de financiële problemen van de jaren negentig wezenlijk helpen verlichten.
Een bijkomend gunstig effect was dat door de financiering via beurzen op concurrentiebasis, deze financieringsvorm ook in Rusland werd geïntroduceerd, waardoor de toekenning van onderzoeksgelden 'transparanter en democratischer' werd en het systeem van peer review van onderzoeksaanvragen ingang vond.
Voorts ontwikkelde de samenwerking zich tot echte partnerschap tussen Russische en westerse instellingen. Dit wordt volgens Djozjina door bijna alle betrokken westerse en Russische onderzoekers erkend. Een extra bewijs hiervoor is dat de samenwerking bijna altijd wordt voortgezet als subsidietermijnen aflopen.
Ook de commercialisering van Russisch wetenschappelijk onderzoek is een succes, aldus Djozjina. Russische wetenschappers verrichten contractonderzoek voor bedrijven als Bayer, Shell en Mitsubishi, buitenlandse regeringsdepartementen (met name Amerikaanse) en internationale laboratoria, zoals het Europees Centrum voor Atoomonderzoek. Er is 'redelijk grote vraag' naar onderzoek door Russische geleerden. De financiële omvang van de onderzoekscontracten met buitenlandse bedrijven steeg van één miljoen dollar in 1997 tot 190 miljoen dollar in 2004.
Minder geslaagd is het tegengaan van de brain drain. Djozjina: 'Tot de dag van vandaag zijn stages in het buitenland de eerste stap naar feitelijke emigratie. De financiering van onderzoek binnen Rusland zorgt er voor dat de betrokken geleerden in hun instituten blijven werken.'
Maar ook in het laatste geval is er vaak slechts sprake van uitstel van 'hersenvlucht' en gaan Russische onderzoekers toch nog emigreren of in eigen land in een andere sector werken. Omdat vooral jongere onderzoekers uit de sector vertrekken, neemt de nu al vergaande vergrijzing van de Russische wetenschap nog meer toe.
Een onverwacht resultaat is dat sinds enkele jaren ook Russische bedrijven en rijke individuele ondernemers geld schenken voor wetenschappelijke onderzoeksbeurzen, al gaat het vooralsnog om lage bedragen, tussen de één en twee miljoen dollar per jaar.