Van Fjodorov tot Spirin
Het illustreren van kinderboeken door de tijd

Pauline Michgelsen

Het oudste Russische kinderboek, een ABC van Ivan Fjodorov, stamt uit 1574. Het echte illustreren van verhalen voor kinderen begon echter pas in de loop van de negentiende eeuw. Veel Russische kunstenaars, en zeker niet de minste, gingen zich ermee bezighouden.

Een van hen was de kunstschilder Vasili Soerikov (1848-1916). Hij werd beroemd met historische doeken als De executie van de Streltsen en Bojarynja Morozova, maar voorzag ook de voor kinderen aangepaste verhalen van Ivan Toergenev en Lev Tolstoj van plaatjes.

In 1889 barste het festijn echt los met de illustraties voor een verzameling Russische sprookjes die verscheen onder de titel Voina gribov, ofwel: de oorlog der paddestoelen. De illustraties waren van Jelena Polenova (1850-1898), een van Ruslands eerste bekende vrouwelijke kunstenaars, die zowel in eigen land als in Parijs haar opleiding had genoten.

Polenova verbleef veelvuldig op het landgoed Abramtsevo, nabij Moskou, dat toebehoorde aan de industrieel en mecenas Savva Mamontov. Ze werd, net als andere kunstenaars uit Mamontovs kring, geïntrigeerd door de Russische volkskunst, die door de toenemende industrialisatie en verstedelijking met steeds grotere snelheid aan het verdwijnen was. Samen met Elizabeth Mamontova ging ze deze kunst verzamelen en liet ze zich tegelijkertijd door wat ze zag, vond en hoorde inspireren voor haar eigen werk.

Een zelfde rijke decoratieve stijl als van Polenova, vol symbolen en ingenieuze versieringen, is terug te vinden in het werk van de kunstenaars van Mir Iskoesstva (Wereld van de Kunst). Deze kunstenaarsbeweging, in stijl vergelijkbaar met de West-Europese Art Nouveau, ontstond eind 19de eeuw rond het gelijknamige tijdschrift Mir Iskoesstva. Ook Polenova wordt hier vaak toegerekend, hoewel de beweging pas in haar sterfjaar werd opgericht.

De kunstenaarsgeneratie voor hen, die van de peredvizjniki, had vooral de ellende en armoede van het Russische volk benadrukt en zijn pijnlijke, maar ook vaak heldhaftige, geschiedenis. Mir Iskoesstva wilde juist de schoonheid van Rusland tonen, en de rijkdom van zijn volkskunst en -verhalen. Niet voor niets illustreerden deze kunstenaars voornamelijk Russische sprookjes, zowel oude volksvertellingen die men pas in de loop van de 19de eeuw was gaan opschrijven, als de recentere sprookjes van bijvoorbeeld Aleksandr Poesjkin. De beroemdste vertegenwoordiger van deze illustratoren is Ivan Bilibin (1876-1942). Zijn illustraties bij de sprookjes over de Schone Vasilisa en De kikkerkoning, of Poesjkins Sprookje over het Gouden Haantje worden nog steeds herdrukt.

In de jaren rond de Russische revolutie onderging ook het werk van de illustratoren grote veranderingen. Van volle, decoratieve en exotische aandoende prenten gingen zij over op een uitermate strakke stijl voor verhalen waarin trams, bruggen, fabrieken of gewoon twee vierkanten, de hoofdrol speelden.

Bijna alle avant-gardistische kunstenaars hebben zich in de periode 1910-1930 beziggehouden met het illustreren van kinderboeken. Ze hadden hier ideologische motieven voor: ze wilden de esthetische smaak van kinderen ontwikkelen en op deze wijze hun bijdrage leveren aan de nieuwe staat.

Maar er waren ook praktische redenen: in de eerste jaren na de revolutie was er weinig papier, maar (zeer dunne) kinderboeken werden nog wel gedrukt, vaak zelfs in redelijke oplagen. Ze verdienden er wat mee, en konden er bovendien hun creatieve ei in kwijt.

In de loop van de jaren dertig werd echter in de jonge sovjetstaat de kritiek op deze kunst, die 'formalistisch' zou zijn en niet geschikt voor de massa, steeds luider. De makers werden wel 'kompra-tsjikozen' genoemd, naar het Spaanse campra-chicos, dat weer uit de roman l'Homme qui rit van Victor Hugo komt. Daarin waren de compra-chicos mannen die kinderen kochten en verminkten om ze vervolgens aan een circus te verkopen. De moderne illustratoren zouden met hun werk de zielen van sovjetkinderen verminken en hen onklaar maken voor de sovjetmaatschappij.

Tegenover de talloze hedendaagse bewonderaars van deze vernieuwende stijl, staan overigens ook vandaag de dag nog de critici die vinden dat de illustraties uit de avant-gardistische periode niet kindvriendelijk zijn omdat ze kinderen een gevoel van vervreemding en chaos zouden geven, aangezien achtergronden vaak ontbreken en levende wezens en objecten los door de ruimte zweven.

Het lot van Vera Jermolajeva (1893-1938) is typerend voor wat kunstenaars in de eerste helft van de 20ste eeuw kon overkomen. Jermolajeva was een talentvol schilderes, die samenwerkte met onder anderen Natalija Gontsjarova, Michaïl Larionov en Vladimir Tatlin. Tussen 1918 en 1919 had ze de leiding over een uitgeverij in het toenmalige Petrograd, waar verschillende boekjes van haar hand, en van collega-avantgardisten, verschenen.

Begin jaren twintig ging ze les geven in de Wit-Russische stad Vitebsk, waar ze met onder anderen Kazimir Malevitsj en El Lisitski samenwerkte. In 1934 werd ze gearresteerd, omdat een negatief personage in een van haar kinderboeken zou lijken op een communistisch leider in Leningrad. Ze stierf in 1938 in een kamp in de buurt van de stad Karaganda in Kazachstan.

Jermolajeva was een vertegenwoordiger van de School van Leningrad, ook wel de School van Lebedev genoemd. Vladimir Lebedev (1891-1967) hield zich aanvankelijk bezig met agitprop en ontwierp begin jaren twintig honderden posters voor Okna ROSTA, de ramen van het Russische persagenschap ROSTA, waarmee geprobeerd werd in simpele tekeningen de voortgang en voordelen van de revolutie uit de doeken te doen.

Vervolgens ging Lebedev samenwerken met de schrijver Samoeïl Marsjak, die in 1923 redacteur was geworden van het kindertijdschift Novy Robinson, dat in Leningrad werd uitgegeven. Enkele jaren later werd hij redacteur bij staatsuitgeverij OGIZ, eveneens in Leningrad.

De samenwerking tussen Lebedev en Marsjak bleek uitzonderlijk vruchtbaar: ze publiceerden samen meer dan vijftig titels. Bovendien wist Marsjak de meest talentvolle schrijvers aan de uitgeverij te binden, terwijl Lebedev de beste tekenaars binnenhaalde. Naast eerdergenoemde Jermolajeva waren dat bijvoorbeeld Nikolai Tyrsa (1887-1942) en Nikolai Lapsjin (1888-1942) - geen van beide overleefde de blokkade van Leningrad -, Vladimir Konasjevitsj (1888-1963) en Joeri Vasnetsov (1900-1973), die allebei een wat zachtere, meer sprookjesachtige stijl hadden.

Als je de boeken van het duo Marsjak-Lebedev en die van hun tijdgenoten chronologisch bekijkt, zie je dat de stijl voorzichtig verandert van experimenteel, constructivistisch of (een beetje) kubistisch naar realistisch. Niet lelijk, dat niet, maar wel braver. Al worden ze nooit zo braaf als de plaatjes bij de socialistisch realistische werken over de oorlog, het vaderland en Lenin, die in de zwartste periode van de Sovjet-Unie (1930-1950) volop verschenen.

Eind jaren vijftig begon de Sovjet-Unie, de kunstwereld, en zeker de wereld van het kinderboek weer iets vrijer te ademen. Sommige non-conformistische kunstenaars die als beeldend kunstenaar niet officieel aan de bak kwamen, vonden in het illustreren een inkomstenbron. Aangezien ze als illustrator lid konden worden van de kunstenaarsbond, hadden ze toegang tot de voordelen die dit bood (atelier, materiaal, opdrachten) en konden ze tussendoor redelijk ongestoord hun vrije werk maken.

Een bekend voorbeeld hiervan is de kunstenaar Ilja Kabakov (1933). 'De een versierde gymzalen, een ander sjouwde met bakstenen en ik maakte kindertekeningen,' vertelt hij desgewenst. 'Dat was mijn werk. Wat je doet om geld te verdienen is meestal niet goed.' Toegegeven, zijn tekeningen onderscheiden zich in weinig van veel andere sovjetplaatjes, maar het heeft ons in ieder geval Kabakovs vrije werk opgeleverd.

Dat de kinderboekenwereld in de Sovjet-Unie feitelijk volledig gesubsidieerd was, had ook voor de full time illustrator grote voordelen. Deze kon immers in alle rust weken, maanden, tot zelfs jaren aan zijn illustraties werken, zolang hij tenminste geen zeer onwenselijke dingen in het openbaar ging roepen. Zo kon Gennadi Kalinovski (1930-2006) het zich veroorloven om zo'n twee jaar opgesloten in zijn atelier te werken aan zijn illustraties voor de Russische versie van Alice in Wonderland. Ook voor Mary Poppins nam hij uitgebreid de tijd.

Voor de meeste Russen hoort Mary Poppins er uit te zien als die van Kalinovski: lang, dun en een beetje gemeen. En Winnie de Poeh moet er voor hen uitzien als die van Boris Diodorov (1934): donkerbruin en pluizig.

Dat dergelijke westerse kinderboekenhelden er in de voormalige Sovjet-Unie anders uitzien dan hier is een gevolg van het feit dat men het destijds niet erg nauw nam de eisen van de oorspronkelijk auteurs, noch met copyrights, en het vaak makkelijker vond de figuren, losjes gebaseerd op het origineel, in eigen land te creëren.

Tegenwoordig liggen de Russische kinderboekenwinkels vol met Disneyboeken en zijn Russische kinderen vertrouwder met de Disney-Poeh, dan met die van Diodorov. De Russische Vinnie Poech heeft echter onder de oudere generatie een schare trouwe fans, mede dankzij de animatiefilms die Fjodor Chitroek er in de jaren zeventig van maakte.

Voor de Russische animatiefilm gold min of meer hetzelfde als voor de kinderboeken: er was voor de makers alle tijd en ruimte hun projecten te realiseren. Dit was achteraf gezien toch een voordeel van de Sovjet-Unie.

Omgekeerd verschenen veel sovjetkinderboekjes in Nederland wél met hun originele illustraties, zoals de versjes van Marsjak geïllustreerd door Joeri Vasnetsov en Oom Fjodor van Oespenski met tekeningen van Kalinovski.

De jaren negentig waren niet makkelijk voor de kinderboekenwereld. De grote staatsuitgeverijen verdwenen en hun kleinere plaatsvervangers waren lang niet altijd in staat, of van zins, geld te investeren in de illustraties, met oninteressant productiewerk als gevolg.

Inmiddels lijkt het tij gekeerd. Verschillende interessante en vernieuwende uitgeverijen denken weer verder dan het snelle geld en geven jonge illustratoren een kans. Die kunnen desondanks zelden alleen van hun illustraties leven en zijn veelal tevens actief in de reclame-, computer- of filmwereld.

De oudere generatie heeft soms meer geluk. Zo woont de uiterst precieze en langzaam werkende Gennadi Spirin (1948) inmiddels in de Verenigde Staten, waar hij onder andere sprookjes en het werk van Madonna illustreert. Boris Diodorov werd door een Franse uitgeverij gesteund en trok maar liefst vier jaar uit voor het illustreren van Andersens Sneeuwkoningin en De kleine zeemeermin. Van een dergelijke luxe kunnen de meeste illustratoren, in Oost en West, alleen maar dromen.

Omhoog
Terug naar archief