De Grote Uittocht

Ivo Pertijs

Het nieuwe datsjaseizoen is begonnen! Massaal verlaten Moskovieten de stad om onder de heerlijke lentezon in de tuin van de datsja te werken en bij te komen van het beklemmende stadsleven. Prospekt beschrijft het datsjagevoel en het begin van de Grote Uittocht.

'De datsja is de plek waarnaar je altijd terugkeert voor nieuwe energie. De datsja is pure rust. Als je 's ochtends ontwaakt en de zachte zonnestralen naar binnen ziet schijnen, voel je een intens geluk. De datsja is één zijn met de natuur - het hoge gras, de bomen vol blad en de zwaluwen in de lucht. De datsja is je gezicht wassen met schoon water uit de pomp, de heldere rivier met de zachte zandbodem en de met gras begroeide oever. En de datsja is de grote, oude berk in de tuin en de koele nachten met de mysterieuze maan aan de oneindige zwarte hemel.' Op deze haast poëtische wijze beantwoordde mijn vrouw de vraag hoe zij, als geboren Moskouse, die sinds haar jeugd de zomermaanden doorbrengt in het buitenhuis, het datsjagevoel omschrijft.

Ons buitenhuis staat in een datsjadorp langs de Jaroslavl-spoorlijn, zo'n vijftig kilometer ten noorden van Moskou. In zijn boek Summerfolk over de geschiedenis van de datsja noemt de Britse historicus Stephen Lovell de Jaroslavl-lijn een van de vier lijnen die de meeste invloed hadden op de ontwikkeling van de datsja's in het gebied rond Moskou. Transportverbindingen maakten de bouw van datsja's buiten de stad mogelijk.

Daarnaast wilde het oog ook wat en viel de voorkeur op de groene, veelal beboste natuurgebieden. De oostelijke en zuidoostelijke gebieden verloren hun aantrekkelijkheid relatief snel door de vroege industrialisatie.

Ten westen van Moskou, met name aan of in de buurt van de rivier de Moskva, en ook de omgeving rond de negentiende-eeuwse kunstenaarskolonie Abramtsevo ten noorden van de stad staan bijzonder hoog aangeschreven. Onze datsja ligt op slechts een paar stations hiervandaan.

De elektrische trein (elektritsjka) richting onze datsja vertrekt van het Jaroslavl-station, aan het plein met drie grote Moskouse treinstations. Rond de zwaarbepakte korte- en langeafstandsreizigers zwalken alcoholisten, informeren ronselaars wie wat nodig heeft, bieden hoertjes zich aan en vragen zwervers om een paar centen. De politie treedt tegen de lastigste pleinbewoners op en grijpt in bij een knokpartij tussen passagiers. De reis richting datsja begint nooit saai.

Eenmaal in de trein is het een kwestie van wachten totdat de eerste verkopers zich aandienen. 'Damessokken, twintig roebel,' schalt een vrouwenstem door de wagon, gevolgd door een enthousiaste man die al roepend reclame maakt voor de 'beste handschoenen voor tuinwerkzaamheden.' Het blijkt goed zaken doen in de trein en ik geef toe dat we vorig jaar in een bloedhete wagon voor een buitengewoon gunstige prijs een tentje voor ons zoontje kochten.

Niet zelden klinken er ook strijdliederen van afgansty, gebracht door veteranen van de Afghaanse oorlog zelf. Wat voor de passagiers enig entertainment is, is voor de oud-soldaten een noodzakelijke financiële aanvulling op hun karige inkomen. De treinreis is een standaardritueel voor de vele Moskovieten die gebruik maken van de nog immer goedkope elektritsjka.

Vanaf het station is het een klein halfuur lopen door het bos, de weide en het datsjadorp voordat we voor het hek van onze geliefde datsja staan. De architectuur van het huis wijkt af van de rest, wat te verklaren is door de ontwerpster van het bouwwerk. In vergelijking met andere datsja's heeft het bijvoorbeeld een opvallend groot balkon en veel slaapkamers (maar liefst zes).

Begin jaren tachtig verhuisde de grootmoeder van mijn vrouw naar dit gebied en kreeg het idee om de datsja zelf te ontwerpen. De eerste steen werd in 1982 gelegd en drie jaar later was het huis af. Afgezien van wat schoonheidsfoutjes - de haard op de tweede verdieping blijft door overmatige rookontwikkeling vrijwel ongebruikt - functioneert de datsja nog altijd naar wens.

Ons tweede huis overleefde het wilde kapitalisme van de jaren negentig - steenrijke Russen kochten én kopen graag bewoners (on)vrijwillig uit - en flink wat klus- en poetswerk kwam eraan te pas na diverse inbraken. Een club illegale Moldaven verschanste zich een jaar terug in de wintermaanden in de datsja en liet een puinhoop achter.

Criminaliteit in het laagseizoen is een permanent probleem voor de datsja's, tenzij eigenaren voldoende middelen hebben om een ingenieus veiligheids- en alarmsysteem aan te leggen of zelfs in de winter in hun verwarmde huis door te brengen. De aanwezigheid van menselijke zielen is meestal voldoende om inbrekers af te schrikken.

Wie deze luxe ontbeert reist rond april of mei, afhankelijk van het weer, altijd met enige angst en onzekerheid naar de datsja. Maandenlang staat het buitenhuis leeg en zo ook de woning van de buren. Afgezien van wat straathonden is er niemand die oplet.

Een tweede grote verrassing is de staat van de tuin. Ook hier wordt maandenlang niet op gelet en wie wat (te) laat aan het datsjaseizoen begint, loopt kans om een tuin vol met brandnetels aan te treffen. Wie eenmaal deze planten in de tuin heeft, komt er niet gemakkelijk van af. Bewapend met een sikkel, een schop en wat andere materialen ga ik dit hardnekkige groen elk jaar te lijf. Het is een ruime tuin met uitzicht op een veld waar de ganse dag buizerds boven zweven, op zoek naar veldmuizen. De eerste slag tegen het onkruid win ik moeiteloos, maar de brandnetel zint op wraak door een paar dagen of weken later weer vrolijk op te duiken. Een 100-jarige buurtbewoonster (!), die vrijwel het gehele jaar doorbrengt in een minidatsja even verderop en een keurig onderhouden moestuintje voor de deur heeft, laat het nooit na om elk jaar weer het vaste, dwingende onderhoudsadvies te geven. 'Die wortels moeten er echt helemaal uit!'

Het is een genot om de hoofdstedelingen in hun tuinen te zien klussen. In datsjadorpen gelden andere gewoontes en andere kledingvoorschriften, vergeet de maatpakken en hoge hakken van de grote stad. Voor Moskovieten is de datsja meer dan alleen een oase van rust. Het is een gevoel, een levenswijze die hoog in het vaandel staat, een soort vrijheid die in de stad niet te krijgen is en waar stedelingen naar snakken. Het begrip datsjniki (datsjabewoners) klinkt als geuzennaam voor de seizoensgebonden reizigers die overvolle tassen met kleding en voedsel meesjouwen. Voor mijn zoontje, nu bijna zes jaar oud, is het datsjagevoel al een vast onderdeel van zijn jonge leven.

Hoewel het in veel datsja's ontbreekt aan de luxe van het Moskouse appartement (vooral de ouderen zijn al meer dan tevreden met een luidruchtige televisie die de belangrijkste staatszenders ontvangt), neemt het aantal buitenhuizen voorzien van allerlei technologische snufjes, complete verwarming, huishoudelijke apparatuur en een moderne banja in de tuin snel toe.

Inmiddels is de Grote Uittocht uit de stad begonnen, wat te zien is aan de overvolle treinen en vastzittende snelwegen op de vrijdagmiddag en zondagavond, maar in het hoogseizoen ook zeker door de week. Zodra de lange schoolvakanties eenmaal beginnen loopt Moskou leeg als een lekke ballon.

Nieuwe jeugdherinneringen worden ieder datsjaseizoen geboren. Of zoals mijn vrouw het omschrijft: 'Het gevoel dat ik als kind had, is nooit verdwenen, ook al ben ik nu zelf moeder. Dat gevoel van het einde van de lange, koude en kleurloze winter en de komst van de haast duizelingwekkende bosgeur blijft altijd hangen.'

Omhoog
Terug naar archief