Dam tegen vermeende geschiedvervalsing

René Does

Rond 23 augustus breekt ieder jaar gebakkelei uit tussen Rusland enerzijds en de Baltische landen en Polen anderzijds. Dit jaar werd de zeventigste verjaardag van het Molotov-Von Ribbentrop-pact herdacht, het niet-aanvalsverdrag tussen nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie dat een geheime bijlage bevatte waarin Duitsland en de Sovjet-Unie de Oost-Europese landen verdeelden. De Balten en de Polen lopen nu echter het risico dat zij een nieuwe Russische historische 'waarheidscommissie' aan hun broek krijgen.

De Russen hebben zich de laatste jaren groen en geel geërgerd aan het - in hun ogen - historisch 'revisionisme' in de voormalige socialistische broederstaten. Vooral in Estland, Letland, Litouwen en Polen wordt constant - en tot steeds groter ongenoegen van Rusland - getamboereerd op de stelling dat de bevrijding van de nazi's door het sovjetleger in 1945 voor hen een nieuwe bezetting door een totalitair buitenlands regime betekende: de stalinistische Sovjet-Unie. Voor de Russen daarentegen zijn hun ontberingen en opofferingen in de Tweede Wereldoorlog en hun overwinning op de nazi's misschien wel de belangrijkste bouwstenen van hun historische geheugen en nationale identiteit.

Het door Rusland veronderstelde 'revisionisme' zou tot uiting zijn gekomen in besluiten als de verplaatsing van het sovjetoorlogsmonument De Bronzen Soldaat van het stadscentrum van Tallinn naar een militaire begraafplaats aan de rand van de Estse hoofdstad, het Litouwse verbod op het in het openbaar vertonen van symbolen uit de sovjettijd en de pogingen van de huidige Oekraïense machthebbers om voor de hongersnood, die in de jaren dertig op de collectivisatie van de landbouw volgde, internationale erkenning te krijgen als 'genocide' op het Oekraïense volk.

Tijdens de afgelopen Russische Bevrijdingsdag, 9 mei, klaagde president Dmitri Medvedev dat de 'pogingen tot geschiedvervalsing steeds wreder, smeriger en agressiever worden'. Hij kondigde de oprichting van een speciale commissie aan die zulke pogingen moet gaan bestrijden.

De commissie werd op 19 mei opgericht en kreeg als naam 'Commissie voor de bestrijding van pogingen tot falsificatie van de geschiedenis ten nadele van de belangen van Rusland'. Haar taak is pogingen tot 'vervalsing van historische feiten en gebeurtenissen' op te sporen en maatregelen hiertegen uit te werken. Ze heeft 28 leden, staat onder voorzitterschap van Sergej Narysjkin, het hoofd van de presidentiële administratie, en moet tenminste eens in het half jaar bijeenkomen. Er zitten maar drie beroepshistorici in de commissie, onder wie Andrej Sacharov, directeur van het Instituut voor Russische Geschiedenis van de Russische Academie van Wetenschappen (RAN). De overige leden zijn hoge regeringsambtenaren en leiders van de veiligheidsdiensten.

Als vervolg op de oprichting van de commissie wordt gewerkt aan een wet die boetes en een maximale gevangenisstraf van vijf jaar kan opleggen aan personen die schuldig worden bevonden aan 'het ontkennen van de besluiten van het Neurenberg-tribunaal'.

De taak van de commissie is in algemene bewoording opgesteld, maar is in de praktijk gericht op een bepaalde periode, namelijk de twintigste eeuw in het algemeen en de Tweede Wereldoorlog in het bijzonder, en op een bepaalde groep landen, met name de drie Baltische landen, Oekraïne, Polen en Japan (de Koerillen-kwestie). De commissieleden benadrukken geen nieuwe censuur te willen plegen of het wetenschappelijk onderzoek te willen onderbreken.

De kritische reacties op de oprichting van de commissie waren zoals te verwachten viel: ze zou een hernieuwde poging zijn om tot een door de Russische staat gesanctioneerde officiële geschiedschrijving te komen. Niet alleen uit het buitenland kwamen zulke reacties, maar ook vanuit Russische mensenrechtenorganisaties en historici. De hele kwestie kan zelfs verschuiven van voorgenomen buitenlands beleid naar vooral binnenlands historisch debat. Vier opmerkelijke gebeurtenissen en discussies na het oprichtingsbesluit van de commissie wijzen hierop:

  1. Op 3 juni trapte de Parlementaire Raad van de OVSE nog eens op de lange historische tenen van de Russen door op voorstel van Litouwen en Slovenië een aanbevelingsresolutie aan te nemen om van 23 augustus een officiële 'Herdenkingsdag voor de slachtoffers van het nazisme en het stalinisme' te maken. De Russische reactie luidde dat de gelijkstelling van nazisme en stalinisme 'schandalig' was.
    Toch gaf de resolutie een impuls aan de publieke discussie over de betekenis van de Stalin-tijd in de moderne Russische geschiedenis. Zo schreef redacteur Andrej Kamakin van het weekblad Itogi naar aanleiding van de 'schandalige' OVSE-resolutie: 'Te veel van waar we vandaag de dag trots op zijn - onze rol in de wereld, onze voorraden nucleaire raketten, Magnitogorsk, de olie- en de defensie-industrie - is een erfenis uit de Stalintijd. En helaas zijn er te weinig nieuwe redenen voor trots: infrastructuur, instituten, innovatie en investeringen.' Kamakin verwijst hier naar de vier i's waaraan president Medvedev het in Rusland vindt ontbreken en die hij wil ontwikkelen gedurende zijn bewind.
  2. Op 19 juni haalden de Petersburgse autoriteiten de historische website www.hrono.info uit de lucht. De reden was dat deze website stukken uit Hitlers Mein Kampf beschikbaar stelde.
    De sluiting riep een golf van protesten van Russische en buitenlandse historici op, omdat de site erkend wordt als de beste en uitvoerigste website met historisch bronnenmateriaal in Rusland en de delen uit Mein Kampf bovendien uitsluitend als bron voor historisch onderzoek beschikbaar werden gesteld. Elders op het Russische internet is Mein Kampf overigens in zijn geheel te downloaden of uitgeprint te bestellen.
  3. Op 23 juni stuurde de Afdeling historisch-filologische wetenschappen (OIFN) van de RAN een brief naar de andere acht historische departementen van de Academie met het verzoek zo snel mogelijk een lijst te maken van 'historische en culturele falsificaties' in de vakgebieden waarin men actief is. Het verzoek was opgesteld door medewerker Andrej Petrov en ondertekend door directeur Valeri Tisjkov.
    Met name Petrov zag zich vervolgens genoodzaakt zich te verdedigen tegen verwijten van Russische collega-historici dat hij een nieuwe 'dissidentenjacht' wilde starten. Hij antwoordde de falsificatielijst alleen vanuit wetenschappelijke overwegingen te willen opstellen. 'De geleerden van de RAN kunnen heel goed kwaadaardige en moedwillige vervalsing van de geschiedenis onderscheiden van een wetenschappelijke polemiek waarin pluralisme en verschillende visies op bepaalde vraagstukken toelaatbaar zijn.'
  4. De oprichting van de commissie werd vaak meteen gekoppeld aan het voornemen van de Russische overheid om één landelijk geschiedenisboek voor de examenklas van het algemeen vormend onderwijs te ontwikkelen. Dit leerboek moet een patriottisch karakter krijgen. Kortom, de autoriteiten hebben de schijn tegen met de oprichting van de commissie.
    De oprichting van de commissie riep veel discussie en kritische vragen op. Werd de commissie opgericht om de publieke aandacht van de economische problemen af te leiden? Hoe denkt de commissie tot besluiten te komen? Met meerderheid van stemmen? Is de commissie een bureaucratisch antwoord op een levendige en soms pijnlijke historische discussie met buitenlandspolitieke aspecten? Hoe denken de Russische autoriteiten buitenlandse 'geschiedvervalsers' te gaan vervolgen?

Overigens kwamen de meeste Russische en buitenlandse historici met de volgende raad aan de Russische autoriteiten om tot een zo objectief mogelijk historisch oordeel te komen over de geschiedenis van de vorige eeuw en de gebeurtenissen tijdens en rond de Tweede Wereldoorlog in het bijzonder: maak eindelijk eens álle historische archieven toegankelijk voor wetenschappelijk onderzoek, want dat is nog steeds niet het geval.


In het volgende nummer van ons zusterblad Ablak, dat half september uitkomt, verschijnt een artikel over de overeenkomstige historische discussie in de Baltische landen.


Omhoog
Terug naar archief