René Does
Net als de Baltische broederstaat Letland heeft Estland sinds de herwonnen onafhankelijkheid van de Sovjet-Unie in 1991 rechtse regeringen gehad. En net als de Letten in oktober 2010, kozen de Esten in de parlementsverkiezingen van 6 maart 2011 opnieuw voor rechts. Zelfs met nog meer vanzelfsprekendheid dan bij de zuiderburen.
Aan de Estse parlementsverkiezingen deden negen partijen en 32 onafhankelijke kandidaten mee. De 101 zetels in het nationale parlement, de Riigikogu, worden gevuld via een stelsel van proportionele vertegenwoordiging op basis van 12 kiesdistricten. Onafhankelijke kandidaten kunnen meedoen, maar voor hen is het bijzonder moeilijk de kiesdrempel van 5 procent te halen. Ook na de laatste verkiezingen blijven alle zetels bezet door partijkandidaten. Vier partijen wisten de kiesdrempel te halen.
De regerende centrumrechtse regeringscoalitie behield met gemak haar meerderheid. De twee partijen die er deel van uitmaken, de liberale Hervormingspartij van premier Andrus Ansip en de liberaal-conservatieve partij Pro Patria & Res Publica (een samenvoeging van de twee partijen met deze Latijnse namen) van ex-premier Mart Laar, wonnen beide enkele zetels.
De belangrijkste oppositiepartij, de centrumlinkse Centrumpartij van de burgermeester van Tallinn, Edgar Savisaar, verloor licht. De tweede centrumlinkse partij, de Sociaal-Democratische Partij van Estland van Sven Mikser, maakte grote winst. Twee partijen in de Riikikogu wisten de kiesdrempel niet meer te halen: de Groenen en de populistische plattelandspartij Volksunie.
Andrus Ansip, Mart Laar, Edgar Savisaar en Sven Mikser zijn de vier grote namen van de Estse politiek, waarbij de eerste drie bekende oudgedienden zijn en Mikser een nieuwe naam om in de toekomst terdege rekening mee te houden.
De uitslag van de parlementsverkiezingen van 6 maart 2011 is op basis van de zetelverdeling de volgende, met tussen haakjes de winst of het verlies in vergelijking met 2007:
Dat de regeringscoalitie weer wist te winnen, is best opmerkelijk te noemen, omdat ze naar Nederlandse begrippen de laatste jaren bijzonder harde bezuinigingen heeft uitgevoerd. Deze waren nodig geworden, omdat Estland zwaar werd getroffen door de mondiale kredietcrisis en zich ook wilde kwalificeren voor de invoering van de euro per 1 januari 2011.
In 2009 kromp de economie met 14 procent. Hierop nam de regering van Ansip een bezuinigingsprogramma op de overheidsuitgaven aan van 9 procent van het bruto binnenlands product. Ambtenarensalarissen werden tot een kwart gekort. De werkloosheid liep op tot een piek van 18,6 procent van de arbeidsbevolking in juni 2010.
Maar Estland voldeed op 1 januari 2011 wel aan alle Maastricht-criteria voor lidstaten van de eurozone. Met het lidmaatschap werd Estland de eerste voormalige Sovjetrepubliek die op praktisch alle gebieden in het Westen is geïntegreerd. Blijkbaar hebben de meeste Esten alle harde maatregelen van de voorgaande twee jaren hiervoor over gehad.
De regering-Ansip had voor de verkiezingen weer wel mee dat de economie in de tweede helft van 2010 een flink herstel toonde en de werkloosheid weer afnam, hoewel die met tegen de 14 procent nog steeds erg hoog is. Bovendien was de partij die van de sociaal-economische problemen gebruik had kunnen maken, de centrumlinkse Centrumpartij, verwikkeld in een schandaal.
Partijleider Savisaar werd ervan beschuldigd van Rusland 1,5 miljoen euro illegale partijfinanciering te hebben ontvangen onder het mom van subsidie voor de bouw van een Russisch-orthodoxe kerk in een buitenwijk van Tallinn. Bij het schandaal zou ook het hoofd van de Russische Spoorwegen, Vladimir Jakoenin, betrokken zijn als lid van het politieke adviseursteam van Savisaar. Hierop werd Savisaar door de regeringspartijen afgeschilderd als 'Kremlin-agent'.
De Centrumpartij vindt zijn achterban vooral onder de grote Russische minderheid in Estland. De etnische Russen lieten de partij niet vallen, maar veel centrumlinkse Estse kiezers gingen over naar de Sociaal-Democratische Partij van Estland (SDPE) van Sven Mikser. Deze snel groeiende partij is, anders dan de andere partijen, een partij die niet met een van de twee etnische groepen in het land geassocieerd wordt. Er zitten trouwens elf etnische Russen in de nieuwe Riigikogu, van wie negen als lid van de Centrumpartij.
Naast het schandaaltje rond Savisaar verliep de campagne rustiger en beschaafder dan tijdens de vorige verkiezingen in 2007 en werden er geen gekke beloftes gedaan. Verder vertoont de Estse politiek nog meer tekenen van stabiliteit en continuïteit. Met de opkomst van de SDPE lijkt het etnische element in de Estse politiek minder belangrijk en splijtend te worden.
Verder was de regering van Ansip de eerste regering in de postcommunistische tijd die niet voortijdig viel. En Ansip was de eerste politicus die als partijleider en premier in twee opeenvolgende parlementsverkiezingen winst boekte. Het enige wat de politieke commentatoren vrezen is dat Ansip door deze successen misschien geen weerstand meer kan bieden aan de autoritaire trekjes die hij ook in zich heeft.